keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Kanker22/11/2008 Documentcode: a123006
Screeningsprocedure in mammografische eenheden

In het kader van het Vlaamse bevolkingsonderzoek naar borstkanker worden mammografische eenheden erkend. Dit zijn radiologische diensten die bewezen hebben te voldoen aan de vereiste kwaliteit van het bevolkingsonderzoek. Momenteel zijn er 174 mammografische eenheden erkend.
Wanneer de radioloog in de mammografische eenheid op de screeningsmammografie een afwijking ziet die naar zijn mening duidelijk verdacht of kwaadaardig is – dient de screeningprocedure verder te worden opgevolgd ?

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergaderingen van 4 oktober 2008 en 22 november 2008 heeft de Nationale Raad van de Orde der geneesheren uw vragen van 4 januari 2008 onderzocht :

"Is er deontologisch enig houvast om uit te maken welke werkwijze verplicht of de meest aangewezen is in geval bij de opname in een mammografische eenheid een afwijking als verdacht of kwaadaardig beschouwd wordt ?
De screeningsprocedure verder volgen of onmiddellijk diagnostische opvolging of een combinatie van de twee ?".

Het is de deontologische plicht van de radioloog zich te houden aan de vooraf in de screeningsprocedure afgesproken werkwijze. De patiënte wordt hierover trouwens geïnformeerd via haar oproepingsbrief. De informatie betreffende de vrouw uit het screeningsprogramma halen is onverantwoord. Hierdoor worden de resultaten ervan onbetrouwbaar. De screeningscentra zullen daarenboven de beoogde resultaten niet halen. Dit kan zelfs in extremis leiden tot een stopzetting van het screeningsprogramma. Een arts die aan een screeningsprogramma meewerkt, moet weten dat ook dient te worden gedacht in termen van maatschappelijk voordeel.

Na de eerste lezing reeds een verslag van het onderzoek naar de huisarts sturen kan misleidend zijn, wanneer de tweede – en mogelijk derde – lezer tot een andere bevinding komt. De mededeling van een vals negatieve eerste lezing maakt de radioloog “mede”-aansprakelijk als hierdoor het definitieve verslag van het screeningsonderzoek niet gelezen wordt.

Bij een pathologische of verdachte eerste lezing dient de radioloog dit onderzoek te scheiden van de stapel screeningsonderzoeken en het centrum van tweede lezing te verzoeken deze bevindingen bij voorrang te verwerken.

Continuïteit van de zorg22/11/2008 Documentcode: a123007
Mammografie – Continuïteit van de zorg

In het kader van het Vlaamse bevolkingsonderzoek naar borstkanker worden mammografische eenheden erkend. Dit zijn radiologische diensten die bewezen hebben te voldoen aan de vereiste kwaliteit van het bevolkingsonderzoek. Momenteel zijn er 174 mammografische eenheden erkend.
Iedereen is het er over eens dat de bij de interpretatie van mammografieën een vergelijking met vroegere opnames essentieel is. Welke vorige mammografieën dienen aan het centrum voor borstkankeropsporing te worden bezorgd ?

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergaderingen van 4 oktober 2008 en 22 november 2008 heeft de Nationale Raad van de Orde der geneesheren uw vragen van 14 augustus 2008 onderzocht, die als volgt luidden :
"Is er deontologisch enig houvast om uit te maken of vroegere opnames eigendom zijn van de patiënte, en als dusdanig niet kunnen meegestuurd worden voor vergelijking met de recente opnames die blijkbaar niet meer eigendom zijn van de patiënte, maar wel door haar kunnen opgevraagd worden voor een tweede opinie, voor de tweede blinde lezing ? Of kan in het kader van een kwalitatief hoogstaand bevolkingsonderzoek afstand genomen worden van eventuele bestaande wetgeving hieromtrent ?”.

De Nationale Raad verwijst in deze naar artikel 41 van de Code van geneeskundige plichtenleer : “Op vraag van de patiënt of met diens toestemming moet de geneesheer zo spoedig mogelijk aan een andere behandelende geneesheer alle inlichtingen verstrekken die nuttig of nodig zijn voor de vervollediging van de diagnose of de voortzetting van de behandeling".

In het belang van de patiënte dienen alle beschikbare voorafgaande mammografieën aan het centrum van borstkankeropsporing bezorgd te worden.

Informatica30/09/2006 Documentcode: a114004
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid

Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid werd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers aangenomen op 13 juli 2006 (DOC 51 2594/009) en voor eventueel onderzoek en amendering overgezonden aan de Senaat (artikel 78 van de Grondwet) (1). De wet snijdt een reeks aspecten aan van de zorgpraktijk die deontologische vragen doen rijzen zoals bijvoorbeeld : de uitbreiding van de bevoegdheden van de vroedvrouwen, de bescherming van de persoonsgegevens, de controlegeneeskunde, de erkenning van de commissies voor medische ethiek.

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren stelt de senatoren in kennis van enkele bezwaren betreffende de voorgelegde tekst.

Advies van de Nationale Raad :

1/ Hoofdstuk I : Vroedvrouwen

De artikelen 2 tot 29 van het wetsontwerp zijn verontrustend om meer dan een reden.

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren beschouwt de multidisciplinaire samenwerking als een hoofdbeginsel van de geneeskundige plichtenleer. Deze samenwerking is des te noodzakelijker daar elk gezondheidsberoep zijn eigen bijzonderheden heeft. Artikel 177 van de Code van geneeskundige plichtenleer leidt de arts bij zijn verhouding met de andere medische beroepen. De Nationale Raad meent dat het ontwerp een nieuwe benadering vergt van de samenwerking tussen artsen en vroedvrouwen. Doordat elk gezondheidsberoep zijn bijzonderheden heeft, dient ieder van de actoren zijn eigen verantwoordelijkheid te dragen : dit is een voorwaarde voor samenwerking tussen beroepsbeoefenaars. Zodra een zwangerschap als “normaal” wordt beschouwd, dient het onderscheid inzake verantwoordelijkheid tussen artsen en vroedvrouwen bepaald te worden, waarbij ieder zijn verantwoordelijkheid dient op te nemen voor de handelingen die hij verricht. Verschillende problemen inzake verantwoordelijkheid dreigen zich te stellen, meer bepaald met betrekking tot de vaststelling of een zwangerschap “normaal” dan wel “risicovol” is of met betrekking tot het vastleggen van de handelingen die, in het kader van een “normale” zwangerschap, uitsluitend onder de bevoegdheid van artsen vallen en die welke uitgevoerd mogen worden door vroedvrouwen. Hierbij moet ook benadrukt worden dat zwangerschap en bevalling zich kenmerken door soms onverwachte evoluties waardoor wat normaal is snel kan omslaan naar “abnormaal” en “risicovol” en zelfs “levensbedreigend”. Er dienen dwingende afspraken te worden gemaakt voor het doorverwijzen van patiënten en het opvangen van verwikkelingen. Een duidelijke definitie van de bevoegdheden van ieder is onontbeerlijk om te vermijden dat de gehele aansprakelijkheid op de artsen valt. De vroedvrouwen dienen zich dan ook adequaat te verzekeren.

Wat de risicopreventie betreft, betreurt de Nationale Raad dat de tekst aan de Koning de plicht oplegt, na enkel het advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen te hebben ingewonnen, de handelingen te bepalen die verricht mogen worden door de vroedvrouwen. Hoewel de Federale Raad voor de Vroedvrouwen nog opgericht dient te worden (artikel 21, nieuw noviesdecies, § 4), mogen wij ervan uitgaan dat deze raad terecht hoofdzakelijk uit vroedvrouwen zal bestaan. Bij de vaststelling van de handelingen die verricht mogen worden door vroedvrouwen dient echter rekening gehouden te worden met het advies van artsen. Het vastleggen van de potentiële risico’s van een bepaalde handeling en van de vereiste bevoegdheid om ze te verrichten, mag niet alleen de taak zijn van de vroedvrouwen. De Nationale Raad meent dat de Koning niet alleen het advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen dient in te winnen, maar ook dat van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde en van de andere betrokken wetenschappelijke verenigingen.

Het wetsontwerp bepaalt dat de vroedvrouwen geneesmiddelen zullen mogen voorschrijven, onder meer in het kader van de opvolging van normale zwangerschappen en bevallingen, en bij de zorg aan gezonde pasgeborenen, dit zowel binnen als buiten het ziekenhuis. De aanvaardbaarheid van een dergelijk voorstel hangt af van de vereiste kennis van de pathologie en de farmacologie. Een grondige evaluatie van de opleidingsonderdelen die leiden tot het diploma van vroedvrouw is dan ook onontbeerlijk.

Het wetsontwerp laat ook de houders van de beroepstitel van vroedvrouw toe om functionele echografieën uit te voeren. Het is onontbeerlijk dat de vroedvrouwen beschikken over de erkende wetenschappelijke bekwaamheid om dit soort echografie uit te voeren en dat de echografieën voor het opvolgen van de zwangerschap waarvoor medische bekwaamheid vereist is, uitgevoerd worden onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een gespecialiseerd arts.

2/ Hoofdstuk III : Wijzigingen van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong

Artikel 21 van de wet van 5 juli 1994 bepaalt dat de door de Koning aangewezen geneesheren-ambtenaren belast zijn met de controle op de toepassing van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.

De Nationale Raad hecht er bijzonder veel belang aan dat de taken waarvoor een medische bekwaamheid vereist is, uitgevoerd worden door artsen en dat de persoonlijke gezondheidsgegevens, waarvan de traceerbaarheid wettelijk bepaald is, uitsluitend verwerkt worden door beoefenaren van de gezondheidszorgberoepen die gebonden zijn door het beroepsgeheim.

3/ Hoofdstuk V : Wijzigingen van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen

De Nationale Raad stelt zich vragen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de patiënten in het door het wetsontwerp voorgestelde systeem, meer bepaald met betrekking tot de overdracht van de nog niet anoniem gemaakte gegevens aan de technische cel, bedoeld bij de artikelen 155 en 156 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen.

Wij kunnen alleen maar vaststellen dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zich reeds herhaaldelijk uitgesproken heeft met betrekking tot de toepassing van artikel 156. De Nationale Raad acht het onontbeerlijk deze commissie te betrekken bij een project van dergelijke omvang.

De Nationale Raad betreurt bovendien dat de wetgever bepaalt dat in het kader van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, geen enkele machtiging vereist is voor de terbeschikkingstelling en het gebruik van de gegevens bedoeld bij het tweede en derde lid van de derde paragraaf van artikel 156, terwijl de toepassingsmodaliteiten voor ditzelfde tweede en derde lid terzelfder tijd toevertrouwd worden aan de Koning. De Koning verkrijgt aldus een ruime volmacht en de controlemogelijkheden op zijn daden worden beperkt.

4/ Hoofdstuk VI : Kankerregister

De Nationale Raad maakt ernstig bezwaar met betrekking tot de eerbiediging van het beroepsgeheim en van de persoonlijke levenssfeer van de patiënten in het kader van artikel 45 quinquies van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967, zoals het voorgesteld is in artikel 39 van het wetsontwerp.

Vooreerst meent de Raad dat het ongeoorloofd is het identificatienummer van de sociale zekerheid van de patiënt (INSZ) te verzamelen ten voordele van de Stichting ‘Kankerregistratie”. Hij meent dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vereist dat de waterdichtheid van de informatiecircuits gewaarborgd wordt tussen de persoonlijke gezondheidsgegevens en de sociale zekerheidsgegevens, evenals tussen de persoonlijke gezondheidsgegevens en de rijksregistergegevens (zie advies van de Nationale Raad van 26 november 2005 betreffende het BeHealthproject, Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 111, maart 2006, p. 5 zie ook de daarin vermelde adviezen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer).

Bovendien kan de Nationale Raad niet aanvaarden dat de in de Stichting tewerkgestelde personen onbeperkte toegang zouden hebben tot de persoonsgegevens. Reeds vanaf het verzamelen van de gegevens bij de ziekenfondsen zijn strikte coderingsmaatregelen noodzakelijk.

5/ Hoofdstuk VII : Sectoraal Comité voor de Gezondheidsgegevens

In verband met dit onderwerp verwijst de Nationale Raad naar zijn advies van 26 november 2005 betreffende het BeHealthproject, punt 4/ (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 111, maart 2006, p. 5).

6/ Hoofdstuk VIII : Ziekenhuizen; Afdeling 2 : rechten van de patiënt

De Nationale Raad meent dat de voorgestelde bepalingen in artikel 48 van het ontwerp de transparantie naar de patiënt toe ten goede komen.

7/ Hoofdstuk X : patiëntenrechten

De Nationale Raad stelt tot zijn genoegen vast dat de wetgever door het voorgestelde artikel 61 duidelijkheid schept met betrekking tot het toepassingsgebied van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

In verband met artikel 62 vindt de Raad het jammer dat het voorstel geen rekening houdt met het volgende standpunt dat reeds geformuleerd werd in zijn advies van 16 februari 2002 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 95, maart 2002, p. 3).

“Evenmin kan de Nationale Raad nalaten erop te wijzen dat de voorliggende tekst nauwelijks enige kwalificatie voorziet voor de door de patiënt aangewezen vertrouwenspersoon. Belangrijk in dit vlak is dat er niet alleen een vertrouwensrelatie moet zijn tussen de patiënt en de aangewezen persoon maar dat er eveneens een vertrouwensrelatie moet kunnen ontstaan tussen deze persoon en de beroepsbeoefenaar. Men kan zich toch moeilijk voorstellen dat een behandelaar die goede redenen heeft om een vertrouwenspersoon niet te vertrouwen hem confidentiële informatie gaat verstrekken over zijn patiënt.”

Tot slot maakt de Nationale Raad enig voorbehoud met betrekking tot het voorgestelde artikel 64.

Ten eerste op taalkundig gebied : de formulering van het artikel, in het bijzonder de woorden “in afwijking van §§ 1 en 2”, schept verwarring. Wat vervolgens het inhoudelijke aspect betreft, heeft de Nationale Raad er in principe geen bezwaar tegen dat de door de patiënt aangewezen vertegenwoordiger, de samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of feitelijk samenwonende partner een klacht kunnen indienen. De tekst zou echter wel duidelijker moeten zijn met betrekking tot het feit dat deze mogelijkheid enkel bestaat indien de meerderjarige patiënt niet meer in staat is zijn rechten zelf uit te oefenen en niet valt onder een van de bij artikel 13 van de wet van 22 augustus 2002 bedoelde statuten.

Voorts is het essentieel dat het recht een klacht in te dienen in die gevallen niet systematisch recht zou mogen geven om kennis te nemen van de gehele zaak. In heel wat gevallen zou de mededeling van bepaalde gegevens waarover de ombudsdienst beschikt aan de vertegenwoordiger of aan de echtgenoot de belangen van de patiënt ernstig kunnen schaden, bijvoorbeeld wanneer de patiënt geweigerd heeft persoonlijke gegevens die hem betreffen mede te delen.

8/ Hoofdstuk XIII : Responsabilisering van de zorgverstrekkers

Wat het voorstel van wijziging van artikel 140 van de wet van 14 juli 1994 (art. 96 van het ontwerp) betreft, stelt de Nationale Raad zich vragen nopens de zin van de vermindering van zijn vertegenwoordiging binnen het Comité voor de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle. Bovendien is hij van oordeel dat het belangrijk is dat zijn vertegenwoordigers over een beslissende stem beschikken. De ordinale vertegenwoordiging dient het algemeen belang.

Wat artikel 108 van het ontwerp betreft heeft de Nationale Raad vragen over de draagwijdte van de aansprakelijkheid van de stagemeester zoals bedoeld in artikel 157, § 2, van de wet van 14 juli 1994.

9/ Hoofdstuk XVIII : Wijzigingen van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon

De Nationale Raad stelt vast dat rekening gehouden werd met zijn advies ter zake van 13 december 2003 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 103, maart 2004, p. 10) in die zin dat het aantal geanalyseerde protocollen dat noodzakelijk is voor het verkrijgen van de ministeriële machtiging van de ethische commissie verminderd wordt.

(1) Op 26 oktober 2006 werd het wetsontwerp nagenoeg ongewijzigd aangenomen in de Senaat.
Consent (Fully Informed-)17/07/2004 Documentcode: a106002
Multidisciplinair oncologisch consult

Een arts van de dienst oncologie van een ziekenhuis vraagt het advies van de Nationale Raad over de deontologische aspecten van het multidisciplinair oncologisch consult en over de aansprakelijkheid van de beoefenaars die bij dit consult betrokken zijn.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad zette in zijn vergadering van 17 juli 2004 de bespreking van de vragen die u hem voorlegde in verband met het multidisciplinair oncologisch consult verder. Deze hadden voornamelijk betrekking op de gevolgen, op diagnostisch en therapeutisch gebied, van een eventueel consult door artsen zonder dat een van hen de patiënt onderzocht heeft, alsook op de individuele en collectieve aansprakelijkheid van de beoefenaars die wettelijk betrokken zijn bij dit consult.

De Nationale Raad bevestigt zijn vroeger advies van 27 september 2003 en herinnert eraan dat de patiënt, uit respect voor zijn autonomie en om de instemming met het zorgproces vlotter te laten verlopen alsook conform de wet betreffende de rechten van de patiënt, altijd behoorlijk ingelicht dient te worden over het waarom van het multidisciplinair consult, over het verloop ervan, over diegenen die eraan deelnemen en hun specialisme en over de betrokkenheid van zijn behandelende arts bij het overleg. De instemming van de patiënt met het zorgvoorstel dient gevraagd en verkregen te worden vóór de uitvoering ervan.

De Nationale Raad meent dat het onaanvaardbaar is dat diagnostische en therapeutische beslissingen genomen worden zonder dat ten minste één arts die deelneemt aan het consult de patiënt onderzocht heeft. Dergelijke mogelijkheid blijkt overigens uitgesloten te zijn op grond van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 maart 2003 houdende vaststelling van de normen waaraan het zorgprogramma voor oncologische basiszorg en het zorgprogramma voor oncologie moeten voldoen om te worden erkend (Belgisch Staatsblad van 25 april 2003). Deze bepalen dat de behandelende of verwijzende geneesheer-specialist en/of de verwijzende huisarts samen met minstens twee andere bevoegde artsen de structuur van het multidisciplinair consult vormen. Dezelfde geest vindt men terug in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen in de inhoud van verstrekking 350372-350383 betreffende het schriftelijk verslag van een multidisciplinair oncologisch consult.

De aansprakelijkheid van ieder van de interveniërenden kan worden ingeroepen wanneer hem persoonlijk een tekortkoming ten laste kan worden gelegd bij het therapeutisch voorstel of bij de uitvoering ervan.

De Nationale Raad is niet bevoegd om juridisch advies te verstrekken over de praktische toepassing van deze aansprakelijkheid, in het bijzonder of en onder welke voorwaarden, enerzijds, een hoofdelijke aansprakelijkheid van alle teamleden van het medisch oncologisch consult (MOC) ingeroepen kan worden, anderzijds, de behandelend arts een fout begaat door geen gehoor te geven aan het advies van het MOC na de patiënt erover ingelicht te hebben.

De Nationale Raad wijst er evenwel op dat, indien een arts die deelneemt aan het consult niet akkoord gaat met de voorgestelde therapeutische keuzes hij dit, liefst schriftelijk, dient mee te delen aan de oncologiecoördinator. Indien een arts die aangezocht wordt voor een therapeutische toepassing het niet eens is met het geformuleerde voorstel dient hij dezelfde houding aan te nemen.

Om te vermijden dat zowel de behandelende geneesheer-specialist als de huisarts het multidisciplinair oncologisch consult niet kunnen bijwonen om eender welke reden, blijft de Nationale Raad erop aandringen dat dit consult best zou plaatsvinden rekening houdende met de mogelijkheden van elk van de betrokken partijen.

Consent (Fully Informed-)27/09/2003 Documentcode: a102003
Oncologische equipes en patiëntenrechten

Een provinciale raad legt een vraag voor van een patholoog-anatoom aan wie in het kader van het opzetten van een oncologiecentrum binnen zijn instelling wordt gevraagd iedere week een lijst van de oncologische gevallen door te geven aan zijn collega's oncologen. Deze lijst moet hen toelaten op de wekelijkse multidisciplinaire vergaderingen de artsen uit te nodigen die de patiënt bij het begin gevolgd en verzorgd hebben (huisarts, internist, chirurg, ...).
De patholoog vraagt of het deontologisch verantwoord is dat hij zonder voorafgaande toestemming van de betrokken patiënt aan de ene arts een lijst doorgeeft van patiënten van een andere arts en of de bedoelde multidisciplinaire consultaties niet in strijd zijn met het principe dat de patiënt zelf zijn arts(en) kiest.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 27 september 2003 het probleem dat aan een provinciale raad voorgelegd werd door dokter X alsook het voorlopige antwoord dat hij hem deed geworden. Zijn vraag kadert in de herstructurering van de oncologische zorg waarvan de koninklijke besluiten van 21.03.03 bekendgemaakt werden in het Belgisch Staatsblad van 24 april laatstleden.

Zoals de provinciale raad onderstreepte, hebben de deontologische problemen die voortvloeien uit deze nieuwe wetsbepalingen onder meer betrekking op de overdracht van gegevens van een kankerpatiënt aan artsen die de patiënt niet aangezocht heeft om een diagnose te stellen of om zijn aandoening te behandelen en die vervolgens betrokken zullen worden bij de besluitvorming gedurende het ziektebeloop.

Eerst en vooral blijkt het nuttig evenwicht te scheppen tussen, enerzijds, het nut dat de patiënt kan hebben bij de uitwisseling van informatie tijdens een multidisciplinair consult tussen specialisten in het vlak van oncologie en zijn behandelende artsen en, anderzijds, de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, zijn recht op informatie en zijn recht op de eerbiediging van zijn therapeutische opties.

Het wetenschappelijk belang van een geordend consult tussen ervaren deskundigen kan moeilijk betwist worden. Toch dient de patiënt steeds centraal te staan; overwegingen van technische, administratieve of zelfs financiële aard mogen niet primeren op de wil van de patiënt.

Uit eerbied voor zijn autonomie en om vlotter te kunnen nadenken over de vraag of hij instemt met het verzorgingsproces, dient hij steeds op voorhand behoorlijk ingelicht te worden - zoals overigens geëist wordt door de wet betreffende de patiëntenrechten - over de redenen van dit multidisciplinair consult, over het verloop ervan, over de deelnemers en hun specialisme, en over de betrokkenheid van zijn huisarts bij de discussie. Vervolgens dient altijd zijn toestemming gevraagd en verkregen te worden alvorens de beoefenaren tot wie hij zich niet gewend heeft, optreden.

Deze laatsten moeten zo terughoudend mogelijk trachten te handelen, moeten de vertrouwelijkheid van de gegevens eerbiedigen en moeten ervoor oppassen zich onvoorzichtig te mengen in de fundamentele relatie tussen de patiënt en zijn behandelende artsen.

Wat de precieze vraag betreft van onze collega patholoog-anatoom, namelijk of hij aan het in zijn ziekenhuis op te richten oncologiecentrum de lijst ter beschikking mag stellen van de positief gebleken wegnemingen met de bedoeling de artsen die de patiënt in eerste instantie gevolgd en verzorgd hebben uit te nodigen op de geplande wekelijkse multidisciplinaire vergaderingen, blijkt dat hij het probleem goed ingeschat heeft door voor te stellen dat de patiënt in de allereerste plaats uitvoerig ingelicht dient te worden over de geboden mogelijkheden en dat zijn toestemming verkregen dient te worden vóór eender welke overdracht van medische gegevens aan het oncologiecentrum. Voorts meent de Nationale Raad dat de behandelende arts(en) van de patiënt, die een rechtstreekse relatie met hem onderhoudt (en), het meest geschikte kanaal is (zijn) om deze informatie over te brengen en de toestemming van de patiënt te bevestigen.

Arts (Adviserend-)17/01/1998 Documentcode: a080008
Nationaal Kankerregister - Netwerk voor uitwisseling van gegevens

Vertrekkend van de vaststelling dat in België verschillende kankerregistratiesystemen naast elkaar bestaan, werd een project opgestart met als doel de kankerregistratie in Vlaanderen te verbeteren en een samenwerkingsverband tussen het Nationaal Kankerregister (beheerd door het Belgisch Werk tegen Kanker) en de andere registers tot stand te brengen
. Concreet worden geanonimiseerde gezondheidsgegevens van patiënten via verschillende "aangevers" - hoofdzakelijk ziekenfondsen maar ook bijvoorbeeld andere onderzoeksregisters, anatomopathologische laboratoria - overgemaakt aan de verantwoordelijke arts van het Nationaal Kankerregister bij het BWK en daar gecentraliseerd, geüniformiseerd en aan elkaar gekoppeld.

Aan de Nationale Raad wordt gevraagd of hij specifieke opmerkingen heeft bij dit verwerken van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek in het kader van het Nationaal Kankerregister en de hiervoor voorgestelde werkwijze.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft de stukken onderzocht die U hem heeft overgemaakt betreffende de registratie van geanonimiseerde persoonsgegevens van patiënten in het Nationaal Kankerregister en heeft volgend advies verleend:

1. op het niveau van de administratie van het Kankerregister, ligt het probleem van de vertrouwelijkheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt bij de verantwoordelijke arts van het register, arts die de gegevens doorgeeft aan het register. Hij is onderworpen aan de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het is belangrijk dat een arts verantwoordelijk is en de enige houder is van de sleutel die de identificatie van de patiënten opgenomen in het register toelaat.

2. deontologisch gezien is het de arts die de patiënt behandelt die deze laatste moet inlichten dat de gegevens over hem anoniem voor statistische doeleinden zullen worden gebruikt.

3. op het niveau van de verzekeringsorganismes, wijkt de communicatie door de geneesheer-adviseur van medische gegevens gedekt door het beroepsgeheim aan het Nationaal Kankerregister af van de justificatie van het delen van het medisch geheim tussen de behandelende arts en de geneesheer-adviseur zoals bepaald in artikel 58 van de Code van geneeskundige Plichtenleer.
In ieder geval is de geneesheer-adviseur onderworpen aan dezelfde verplichtingen.

4. wat betreft de identificatiestructuur van de patiënt na toepassing van het hashing algoritme RIPE-MD, moet erop gewezen worden -zoals u trouwens doet- dat uiterst kleine spelfouten in de namen leiden tot een totaal verschillende geanonimiseerde tekst die onidentificeerbaar is. Eenzelfde naam kan dus meerdere keren voorkomen in het register onder een totaal verschillende vorm. Het is dus gerechtvaardigd een fonetische routine toe te passen. Het is echter belangrijk het veiligheidsniveau van deze routine te kennen. Deze moet inderdaad eenzelfde naam steeds op dezelfde manier identificeren. De karakteristieken van deze fonetische routine werden niet vermeld. Wij stellen vast dat voor de voornaam het gebruik van een algoritme "Soundex" gesignaleerd wordt. Wat zijn de karakteristieken van dit algoritme?

Persoonlijke levenssfeer16/03/1996 Documentcode: a072017
Opsporing van baarmoederhalskanker - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer

1. Een provinciale raad verzoekt de Nationale Raad om advies aangaande een door een gemeente voorgenomen campagne voor de "vroegtijdige opsporing van baarmoederhalskanker".

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft het door U overgelegde dossier in verband met de door de gemeente X in het kader van haar gemeentelijke actie "X Preventief Gezond" georganiseerde campagne "Vroegtijdige Opsporing van Baarmoederhalskanker", meer bepaald het ontwerp van oproepingsbrief, onderzocht.

Vooreerst stelt de Nationale Raad vast dat het door U overgelegde ontwerp van oproepingsbrief niet aan een arts, maar aan de potentiële deelneemsters aan de campagne is gericht en dat de aan het secretariaat van "X Preventief Gezond" of aan de huisarts te bezorgen invulstrook niet door een arts, maar door de betrokkene zelf is in te vullen en terug te sturen.

Anderzijds heeft de invulstrook alleen een in de context van de campagne-administratie aanvaardbare bestuurlijke finaliteit en wordt in deze fase van de screening geen enkel resultaatsgegeven van het medisch onderzoek gevraagd.

De Nationale Raad is in de gegeven omstandigheden en gelet op de nagestreefde doelstellingen van oordeel dat de ten behoeve van de campagne voorgestelde ontwerpbrief kan aangenomen worden, op voorwaarde dat zou voorzien worden dat:

- aan de betrokken vrouw kennis gegeven wordt van het feit dat haar persoonsgegevens in een verwerking geregistreerd zullen worden (cf. art. 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens) en van de gegevens die haar krachtens art. 4 1, eerste alinea van voornoemde wet dienen medegedeeld te worden;

- de bijzondere schriftelijke toestemming van de betrokken vrouw gevraagd wordt om de medische persoonsgegevens die op haar betrekking hebben mede te delen aan een beoefenaar van de geneeskunst en aan diens medische ploeg (art. 7 wet 8 december 1992);

- hierbij aansluitend, de verwerking van medische gegevens steeds zal gebeuren onder de verantwoordelijkheid van artsen.

2. De Nationale Raad wordt om advies verzocht aangaande een proefproject inzake baarmoederhalskankerpreventie van de Vlaamse Gemeenschap.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad besprak de adviesaanvraag van dr. X d.d. 23 november 1995 in verband met het pilootproject van de Vlaamse Gemeenschap inzake baarmoederhalskankerpreventie.

Wat het doorgeven van adressen betreft, is de Nationale Raad van oordeel dat geen persoonsgegevens mogen doorgegeven worden zonder de toestemming van de persoon waarop de gegevens betrekking hebben.

De modaliteiten voor het doorgeven van resultaatsgegevens in het kader van het pilootproject zijn momenteel nog ter studie bij de Nationale Raad.

Kanker19/11/1988 Documentcode: a043020
Kankerregister

De geneesheer‑directeur van een universitair ziekenhuis vraagt aan de Nationale Raad of het toegelaten is om gegevens bestemd voor het nationaal kankerregister, met name de identiteit en de diagnose van patiënten die ter behandeling van kwaadaardige aandoeningen in het ziekenhuis zijn opnomen, via adviserend geneesheren van ziekenfondsen mede te delen.

De Nationale Raad beslist zijn advies van 20 april 1974 in herinnering te brengen dat destijds werd uitgebracht naar aanleiding van een adviesaanvraag van de Provinciale raad van Namen betreffende het kadaster van tuberculose.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad herinnert aan zijn advies dat op 20 april 1974 in een analoog geval werd uitgebracht en dat hieronder integraal wordt hernomen.

In zijn vergadering van 20 april 1974 heeft de Nationale Raad de verschillende documenten onderzocht die U heeft laten geworden betreffende het kadaster van tuberculose, waarvan de samenstelling werd toevertrouwd aan de "regionale coördinatiecommissies voor tuberculosebestrijding", opgericht bij koninklijk besluit van 20 november 1972. Onder deze documenten bevindt zich een brief waarin er bij de Nationale Raad wordt op aangedrongen richtlijnen te verstrekken aan de medische adviseurs van de mutualiteiten.

De Nationale Raad is de mening toegedaan dat de behandelend geneesheer gemachtigd is de naam van zijn door t.b.c. getroffen patiënten aan de medisch adviseur mede te delen in het kader van de medisch‑sociale raadpleging.

De medisch adviseur daarentegen, is niet gemachtigd de naam van die patiënten aan genoemde commissies mede te delen, op gevaar af het beroepsgeheim te schenden. Het is bijgevolg best, die arts aan te raden zich van dergelijke verklaringen te onthouden.

De Nationale Raad heeft vanzelfsprekend geen enkel bezwaar tegen het mededelen, op anonieme wijze, van die gegevens door de medisch adviseur aan genoemde commissies, met het oog op de samenstelling van het kadaster van tuberculose.

Wat de mededeling betreft door de behandelend geneesheer aan de regionale commissies van de naam van zijn door tuberculose getroffen patiënten, meent de raad dat die arts, met de instemming van de patiënt zelf, voor elk particulier geval moet oordelen of er al dan niet medisch‑sociale redenen bestaan om op die commissies een beroep te doen.

De Nationale Raad herinnert er ten slotte aan, dat de artsen verplicht zijn de naam van hun door tuberculose getroffen patiënten mede te delen aan de gezondheidsinspecteur (artikel 3, KB van 1.3.1971).

Beroepsgeheim11/04/1987 Documentcode: a037004
Nationaal Kankerregister - Beroepsgeheim

De Nationale Raad wordt eens te meer om advies gevraagd in verband met het doorgeven aan het Nationaal Kanterregister van gegevens die onder het beroepsgeheim vallen.

De Nationale Raad bevestigt zijn eerder uitgebracht advies in deze materie en onderstreept dat bedoelde gegevens niet nominatief maar via een code moeten worden medegedeeld.

De Nationale Raad is van mening dat de inzameling van gegevens moet gebeuren met inachtneming van de anonimiteit van de patiënten.

De Nationale Raad heeft in deze materie reeds een advies uitgebracht dat gepubliceerd werd in het Officieel Tijdschrift nr 30(1).
De tweede alinea van bedoeld advies die tot misverstanden aanleiding kan geven, moet als volgt wordan gelezen: door een adequaat codificatiesysteem kan dubbel gebruik worden voorkomen zonder schending van de anonimiteit van de patiënten.

(1) O.T. nr 30 (1981‑1982).
Register acute coronaire aanvallen.
De Belgische Cardiologische Liga vraagt de Nationale Raad om advies m.b.t. een internationaal wetenschappelijk onderzoek voorgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie i.v.m. het beroepsgeheim.
In zijn vergadering van 12 september 1981 antwoordt de Nationale Raad het volgende:
Nationale Raad heeft in zijn vergadering kennis genomen van Uw schrijven van 30 juni 1981. Dit initiatief werd erg gunstig onthaald en het belang ervan kan niet voldoende worden onderstreept.
De Nationale Raad vraagt zich niettemin af of de identificatie van de zieken niet mogelijk is via een code zoals door specialisten in de materie wordt beweerd.