Koninklijk besluit van 19 maart 2004 tot reglementering van de behandeling met vervangingsmiddelen
Brief aan de heer R. Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid :
In zijn vergadering van 16 juli 2005 besprak de Nationale Raad van de Orde der geneesheren het koninklijk besluit van 19 maart 2004 tot reglementering van de behandeling met vervangingsmiddelen. Bij deze bespreking baseerde de Nationale Raad zich vooral op de verslagen van de vergaderingen van een door de Nationale Raad samengestelde commissie waarbij een beroep werd gedaan op externe deskundigen (1).
Voortgaande op deze verslagen meent de Nationale Raad dat het koninklijk besluit in deze moeilijke materie een belangrijke stap in de goede richting zet die rekening houdt met de verschillende in België bestaande wijzen van hulpverlening aan heroïnegebruikers die met vervangingsmiddelen behandeld worden. Dit neemt niet weg dat omtrent de toepassingsmodaliteiten van het besluit bepaalde vragen blijven bestaan.
Het is duidelijk dat alle artsen die patiënten met vervangingsmiddelen behandelen moeten geregistreerd zijn bij een centrum of een netwerk voor opvang van drugsgebruikers of bij een gespecialiseerd centrum (artikel 2, §2, eerste lid). Deze centra dienen aan de bevoegde Provinciale Geneeskundige Commissie en aan het Instituut voor Farmaco-epidemiologie van België de lijst over te maken van de artsen die bij hen geregistreerd zijn en die beantwoorden aan de verplichtingen bedoeld in artikel 2. De commissie en met haar de Nationale Raad zijn van mening dat het niet volstaat aan de verplichtingen van artikel 2 te beantwoorden op het ogenblik van registratie maar dat het noodzakelijk is aan de verplichtingen die uit artikel 2 voortvloeien te blijven voldoen (continue opleiding, deelname aan specifieke activiteiten, behandelen conform de geldende wetenschappelijke aanbevelingen, medisch dossier conform bepalingen bijhouden enz).
Naar verluidt zouden sommige artsen echter slechts één enkele patiënt met methadone behandelen. De Nationale Raad kan aanvaarden dat die artsen niet aan alle voorwaarden van artikel 2 dienen te voldoen, maar vindt het wel fundamenteel dat zij op regelmatige tijdstippen omtrent de behandeling dienen te overleggen met een arts die wel geregistreerd is en aan de voorwaarden als bepaald in artikel 2 voldoet.
De wijze waarop de verdere naleving van de verplichtingen van artikel 2 dient nagegaan te worden is niet duidelijk. Sommigen menen dat de centra die een arts registreren ook dienen na te gaan of hij de verplichtingen waartoe hij zich verbond blijft naleven en desgevallend zijn registratie horen in te trekken, terwijl anderen denken dat de centra geen toezichtopdracht hebben en zeker niet aansprakelijk kunnen gesteld worden als één van de bij hen geregistreerde artsen in de fout gaat. De Nationale Raad meent dat er duidelijkheid rond de aansprakelijkheid nodig is zodat elkeen die direct of indirect betrokken is bij de behandeling met vervangingsmiddelen zijn plichten en de daaruit voortvloeiende rechten en consequenties kent. De Nationale Raad vraagt zich trouwens af of de Provinciale Geneeskundige Commissies niet kunnen belast worden met het toezicht en eventuele sancties en de centra enkel een meldingsplicht hebben aan de Provinciale Geneeskundige Commissies indien zij vaststellen dat de voorwaarden van artikel 2 door een bij hen geregistreerd arts niet nageleefd worden.
De Nationale Raad meent dat de commissie terecht de aandacht vestigt op artikel 7 waarin bepaald wordt dat de voorschrijvende arts van de essentiële bepalingen van artikel 6 kan afwijken indien de medische of psycho-sociale toestand van de patiënt dit rechtvaardigen. Deze bepaling ontkracht grotendeels de inhoud van artikel 6. Zowel de commissie als de Nationale Raad is van mening dat het noodzakelijk is minstens als bijkomende voorwaarde te stellen dat de behandelende arts verplicht is in het medisch dossier van de drugsverslaafde de motivering voor een afwijkende wijze van aflevering en bediening te vermelden. De Nationale Raad zal deze regel in ieder geval opnemen in de Code van geneeskundige plichtenleer maar meent dat het belangrijk is dat het koninklijk besluit in die zin zou worden aangevuld.
Tenslotte is de Nationale Raad zo vrij u als bijlage een aantal onnauwkeurigheden in de tekst en enkele opvallende verschillen tussen de Franstalige en Nederlandstalige tekst over te maken.