keyboard_arrow_right
Deontologie

Vermageringscocktails

De Secretaris‑generaal van het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu ‑ Algemene Farmaceutische Inspectie‑ vestigt de aandacht van de Nationale Raad op het probleem van de vermageringscocktails die door sommige geneesheren voorgeschreven worden. Hij brengt in herinnering dat de Orde de geneesheren reeds gewezen heeft op het gevaar en de ondoeltreffendheid van dergelijke vermageringskuren, dat zij reeds opgetreden is tegen individuele gevallen en al straffen uitgesproken heeft.
Aangezien hij echter vaststelt dat niet alle provinciale raden dergelijke maatregelen getroffen hebben, wenst hij de volgende vragen voor te leggen aan de Nationale Raad:
"1. acht U het nuttig een deontologische regel te formuleren die expliciet en duidelijk het voorschrijven van dergelijke mengsels verbiedt;
2. is het niet mogelijk een meer eenvormig beleid op dit vlak te voeren, zodat ook door de Raden die tot hiertoe passief zijn gebleven maatregelen worden tegen dit misbruik van de therapeutische vrijheid ?"

Antwoord van de Nationale Raad (14 december 1991)

De problemen met betrekking tot de behandeling van obesitas en het voorschrijven van vermageringskuren, zijn de Nationale Raad zeker niet onbekend. Meerdere provinciale raden hebben zich moeten uitspreken over geneesheren die associaties van geneesmiddelen voorschreven die noch met de jongste wetenschappelijke bevindingen, noch met de aanbevelingen van de Academiën voor Geneeskunde in overeenstemming waren. Deze geneesheren werden doorgaans gestraft door de provinciale raden, maar hun straf werd vaak verminderd of zelfs vernietigd door de Raden van beroep.

Aangezien de Nationale Raad op moeilijkheden is gestuit bij de juiste omschrijving van de grenzen van de diagnostische en therapeutische vrijheid enerzijds en bij de bepaling van de juiste aanpak van vermageringskuren en van obesitas anderzijds, heeft de Nationale Raad de Academiën voor Geneeskunde verzocht hun eerder uitgebracht advies toe te lichten en nadere inlichtingen te verstrekken over de huidige behandeling op beide gebieden.

Het antwoord van de Academiën voor Geneeskunde werd medegedeeld aan alle provinciale raden en aan de Raden van beroep. Voorts zal het gepubliceerd worden in het Tijdschrift van de Nationale Raad, opdat alle geneesheren die ingeschreven zijn op de Lijst en bijgevolg hun beroep uitoefenen in België, hiervan kennis zouden kunnen nemen.

Wij hopen aldus, enerzijds, de aandacht van de geneesheren te vestigen op de jongste wetenschappelijke bevindingen op deze gebieden, anderzijds, de mogelijkheid open te stellen meer aangepaste tuchtmaatregelen te treffen en het tuchtrechtelijk optreden van de provinciale raden en van de Raden van beroep te harmoniseren.

Wel lijkt het ons moeilijk een artikel voor de Code van Plichtenleer op te stellen dat, enkel wat een therapeutische aanpak op een welbepaald gebied betreft, alle principes zou omvatten, aangezien de kwestieuze bepaling snel inadequaat zou zijn door de rasse evolutie van de wetenschap.

Een probleem op het vlak van de volksgezondheid is het feit dat de Orde doorgaans enkel door klachten van patiënten of door confraters op de hoogte gebracht wordt van misbruiken inzake voorschriften en dat zij noch over de nodige onderzoeksmiddelen beschikt, noch de mogelijkheid heeft een controle uit te oefenen op de voorschrijvende geneesheren.

Wij zullen niet nalaten ter zake al het mogelijke te doen. De Nationale Raad zal het dan ook op prijs stellen indien de Minister van Volksgezondheid zijn medewerking zou willen verlenen en, om onze actie kracht bij te zetten, het advies van de Academiën zou publiceren in de Folia Pharmaceutica.

De Nationale Raad staat steeds te uwer beschikking met het oog op de organisatie van een gezamenlijke actie.