keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Methadone20/03/1993 Documentcode: a060007
Toxicomanie

a) Behandeling met vervangingsmiddelen

Mag een geneesheer die een behandeling met vervangingsmiddelen aanvangt aan de Provinciale geneeskundige commissie de naam verstrekken van de patiënt wanneer hij diens toestemming heeft ?

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 maart 1993 kennis genomen van uw brief van 15 december 1992 betreffende de toelating tot verstrekking van methadone voor de lichamelijke ontwenning van heroïneverslaafde patiënten en het medisch geheim.

De Nationale Raad verwijst naar zijn richtlijnen van 15 februari 1992, meer bepaald de derde laatste alinea:

Aangezien de arts, gebonden door het medisch geheim, zijn patiënt niet kenbaar mag maken aan de geneeskundige commissie, dient hij de patiënt ervan te overtuigen zichzelf alsmede zijn behandeling te melden aan deze geneeskundige commissie. Dit kan hij doen bij middel van een formulier zoals in bijlage voorzien. De arts dient hieraan een gemotiveerd verslag van de behandeling toe te voegen.

b) Wachtdienst en toxicomanen

Mag een arts die bij een toxicomaan geroepen wordt, vermoedelijk voor een druginspuiting, weigeren gevolg te geven aan deze oproep ?

Advies van de Nationale Raad:

Als gevolg aan Uw brief van 18 februari 1993 betreffende "Misbruik van de wachtdienst door toxicomanen", deel ik U mede dat de Nationale Raad in zijn vergadering van 20 maart 1993 die aangelegenheid heeft besproken.

De Nationale Raad is van oordeel dat:

  1. de arts met wachtdienst in beginsel aan elke oproep gevolg dient te geven;

  2. de betrokken arts elk geval naar de gekende omstandigheden zal beoordelen en in het licht daarvan zijn verantwoordelijkheid zal opnemen.

De provinciale raad zal in voorkomend geval het optreden van de arts met

Toxicomanie17/10/1992 Documentcode: a059003
Toxicomanie

De Commissie "Toxicomanieproblematiek" legt aan de Raad haar rapport voor aangaande de deontologische principes betreffende de verslaving aan hard drugs.

De tekst wordt goedgekeurd en zal bezorgd worden aan de voorzitters van de provinciale raden.

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 17 oktober 1992 de tekst van de deontologische principes inzake verslaving aan hard drugs goedgekeurd. U vindt als bijlage deze tekst.

Verslaving aan hard drugs: deontologische principes

De ambulante evenzeer als de intramurale behandeling van drugverslaafden met vervangingsmiddelen moet tot doel hebben een verslaving aan "hard drugs" op te heffen. Iedere behandeling van een drugverslaafde waarbij vervangingsmiddelen aangewend worden, moet voorafgegaan worden door een evaluatiefase. Deze evaluatie dient uitgevoerd te worden door een gespecialiseerd multidisciplinair team dat de werkelijkheid en de ernst van de verslaving nagaat en de patiënt begeleidt bij de keuze tussen de verschillende behandelingswijzen aangepast aan zijn concreet geval. Het evaluatieteam bezorgt de behandelende geneesheer al de noodzakelijke anamnestische gegevens. Dit team is bij voorkeur verschillend van het team dat de behandeling op zich neemt.

Iedere geneesheer die vervangingsmiddelen als behandeling toepast, dient over de nodige bevoegdheid en de nodige ervaring hieromtrent te beschikken. Teneinde het gehele psychosociale probleem van de patiënt op te vangen, moet de alleenstaand geneesheer die dergelijke behandeling uitvoert nauwe betrekkingen blijven onderhouden met een multidisciplinair team dat bestaat uit onder meer een psychiater, psycholoog en maatschappelijk werker.

In het raam van deze behandeling, waarbij slechts een beperkt aantal drugverslaafden betrokken mogen zijn, dient de geneesheer zich te vergewissen van de identiteit van de patiënt; hij dient van bij de aanvang over een adequaat dossier te beschikken dat stipt wordt bijgehouden. Hij moet de nodige strategische maatregelen treffen voor een adequate controle op het voorschrift, de aflevering en het exclusieve verbruik van het vervangingsmiddel. Te dien einde moeten de controles regelmatig en onverwachts uitgeoefend worden.
Het afbouwschema dat het opheffen van de verslaving binnen een redelijke termijn beoogt, moet uit vrije wil onderschreven worden door de patiënt. De evaluatie van het verloop moet niet enkel gebeuren op het niveau van het multidisciplinaire team, maar tevens, voor de evaluatie op langere termijn, door een daartoe aangewezen instantie
(1). Deze kan de behandeling doen stopzetten wanneer geen resultaat opgetreden is na een afdoende periode. Contractbreuk geeft aanleiding tot het stopzetten van de behandeling door de geneesheer.

De toediening van vervangingsmiddelen mag enkel langs orale weg gebeuren, in een door de patiënt niet manipuleerbare vorm, aan de door de geneesheer voorgeschreven dosissen en hetzij in een apotheek, hetzij in een daartoe bevoegd centrum dat gekozen is met instemming van de patiënt.

Krisistoestanden mogen uitsluitend behandeld worden door de medische centra die hiertoe bevoegd zijn.

(1) In principe door de Provinciale geneeskundige commissie en/of met instemming van de Orde der geneesheren

Beroepsgeheim15/02/1992 Documentcode: a056008
Provinciale geneeskundige commissies

Een afvaardiging van de Nationale Raad heeft de Voorzitters van de Provinciale geneeskundige commissies ontvangen teneinde twee problemen met betrekking tot het beroepsgeheim te bespreken.

1. Artikel 36 van het Koninklijk Besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de geneeskunst (1967) kent de geneeskundige commissies de taak toe het visum in te trekken of zijn behoud afhankelijk te maken van de aanvaarding, door de betrokkene, van de opgelegde beperkingen, wanneer, op advies van geneesheren deskundigen aangeduid door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, vastgesteld wordt dat hij niet meer voldoet aan de vereiste fysieke of psychische geschiktheden om, zonder risico's, de uitoefening van zijn beroep voort te zetten.
Wanneer een provinciale raad verneemt dat een geneesheer mogelijkerwijze niet meer voldoet aan de vereiste fysieke of psychische geschiktheden om zijn beroep zonder risico's voort te zetten of wanneer een provinciale raad een klacht betreffende een concreet geval ontvangt, moet hij de betrokken geneesheer voor de Provinciale geneeskundige commissie brengen. De leden van de provinciale raad zijn echter door het beroepsgeheim gebonden in alle zaken waarvan zij kennis nemen tijdens de uitoefening van hun beroep. Welke inlichtingen mag de provinciale raad in deze omstandigheden mededelen aan de Provinciale geneeskundige commissie wanneer hij een geneesheer voor deze commissie brengt ?

2. Het tweede probleem had betrekking op de eerbiediging van het beroepsgeheim in toxicomaniegevallen en de uitwisseling van informatie dienaangaande tussen de provinciale raden van de Orde en de Provinciale geneeskundige commissies.

Na afloop van deze vergadering heeft de Nationale Raad de bestudering van deze twee problemen toevertrouwd aan een Commissie. Deze brengt verslag uit bij de Nationale Raad en legt hem een ontwerp‑brief aan de Voorzitters van de Provinciale geneeskundige commissies voor.
Na een gedachtenwisseling en enkele wijzigingen wordt de tekst van de Commissie goedgekeurd.

Brief van de Nationale Raad:

Zoals U wel bekend zijn de Voorzitters van de Provinciale geneeskundige commissies samengekomen met een vertegenwoordiging van de Nationale Raad teneinde het probleem te bespreken omtrent het beroepsgeheim betreffende klachten die bij een Provinciale Raad van de Orde worden neergelegd in verband met mogelijke fysieke of psychische ongeschiktheid van artsen.

De Provinciale geneeskundige commissie heeft namelijk de wettelijke bevoegdheid te waken over de fysieke en/of psychische geschiktheid van artsen om zonder risico's hun beroep uit te oefenen.

Krachtens Art. 30 van het K.B. nr. 79 betreffende de Orde der geneesheren zijn de leden van de Provinciale Raad door het beroepsgeheim gebonden in alle zaken waarvan zij kennis hebben gekregen bij of ter gelegenheid van de uitoefening van hun ambt. Wanneer de Provinciale Raad van de Orde bij vermoeden van ongeschiktheid dit ambtshalve dient mede te delen aan de Provinciale geneeskundige commissie voor verder gevolg, kan de Provinciale Raad bijgevolg geen enkel gegeven verstrekken uit het dossier.
Dit brengt echter met zich dat de Provinciale geneeskundige commissie op deze manier over weinig of geen gegevens beschikt om met goed gevolg het eigen onderzoek te voeren.

Daarom stelt de Nationale Raad voor dat de Provinciale Raad bij dergelijke klachten geen eigen onderzoek zou instellen, doch de klacht onmiddellijk aan de Provinciale geneeskundige commissie zou overmaken, dit zo mogelijk met het akkoord van de klager.

Mocht op deontologische gronden toch reeds een onderzoek gestart zijn, dan zou de Provinciale Raad van de Orde relevante gegevens uit zijn dossier aan de geneeskundige commissie kunnen overmaken, doch alleen in die uitzonderlijke omstandigheden waarin het algemeen belang duidelijk zou overwegen op het beroepsgeheim. Is dit niet het geval dan dient de Provinciale Raad zich te beperken tot een verzoek om geschiktheidsonderzoek.

Een tweede probleem werd tijdens bovenvermelde samenkomst aangesneden, namelijk dit betreffende de eerbiediging van het beroepsgeheim aangaande drugverslaafden.

De Nationale Raad bevestigt dat het medisch geheim evengoed tegenover deze patiënten als tegenover andere zieken dient geëerbiedigd te blijven.

Er dient echter op gewezen te worden dat, binnen de huidige stand van de wetenschap, de behandeling van drugverslaafden met substitutieprodukten niet meer door een alleenstaand arts mag worden aangepakt, ongeacht zijn kwalificatie. Hierbij dient onder een alleenstaand arts verstaan te worden: een geneesheer die niet beschikt over de hulp van een psychosociaal team noch een beroep kan doen op de raadgevingen van ter zake bevoegde confraters.

De ambulante en/of langdurige verstrekking van morfinomimetica of van stoffen die verslavend werken, is therapeutisch niet te verantwoorden. Indien de behandelend arts oordeelt dat het om een uitzonderlijk geval gaat, dient hij een gemotiveerd verslag voor te leggen aan de bevoegde Provinciale Raad van de Orde.

Aangezien de arts, gebonden door het medisch geheim, zijn patiënt niet kenbaar mag maken aan de geneeskundige commissie, dient hij de patiënt ervan te overtuigen zichzelf alsmede zijn behandeling te melden aan deze geneeskundige commissie. Dit kan hij doen bij middel van een formulier zoals in bijlage voorzien. De arts dient hieraan een gemotiveerd verslag van de behandeling toe te voegen.

Indien de patiënt weigert deze stap te zetten, dient de arts af te zien van verdere verslavingsbehandeling.

De Nationale Raad acht het opportuun dat u langs de daartoe geëigende kanalen deze richtlijnen ter kennis zoudt brengen van alle artsen die onder uw bevoegdheid ressorteren.

Bijlage:

NAAM en Voornaam: De Heer Voorzitter van de
Provinciale Geneeskundige
Commissie van..........

Gewone verblijfplaats:
gemeente, straat, nummer)
Geboorteplaats en ‑datum:

Datum

Geachte Voorzitter,

Hij die tekent,..............................,

(naam, voornaam)
verklaart de behandeling van zijn verslaving

met substitutieprodukten toe te vertrouwen

aan Dokter................................

wonende te...........................................

en de substitutieprodukten uitsluitend te laten afleveren

door apotheker..........

wonende te.............................

Handtekening

Formulier in viervoud in te vullen:
1. Provinciale Geneeskundige Commissie.
2. Provinciale Raad van de Orde der Geneesheren.
3. Patiënt.
4. Behandelend arts.

Beroepsgeheim15/09/1990 Documentcode: a050010
Toxicomanie - Beroepsgeheim

Toxicomanie ‑ Beroepsgeheim

De Nationale Raad heeft op 24 maart 1990 (Tijdschrift nr. 48, blz. 30) een advies uitgebracht aangaande een omzendbrief van een Provinciale geneeskundige commissie. Laatste verzocht de geneesheren die regelmatig aan een patiënt verdovende of psychotropische middelen voorschrijven, om de Provinciale geneeskundige commissie schriftelijk de namen en adressen te bezorgen van de begunstigden van deze voorschriften. De Nationale Raad heeft geoordeeld dat dit initiatief "niet strookt met de deontologie inzake het beroepsgeheim".
De Provinciale Raad die de Nationale Raad om advies verzocht had, zendt hem een nota die uitgaat van de juridische dienst van het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. De betrokken Provinciale geneeskundige commissie had deze dienst eerder om advies verzocht.
Nadat de wetgeving betreffende de verdovende en psychotropische middelen in herinnering gebracht wordt, luidt het slot van de nota als volgt: "Het behoort derhalve tot de opdracht van de afgevaardigde geneesheer ‑ en dus niet van de geneeskundige commissie als dusdanig ‑ met bijstand van de inspekteur der apotheken, de gevallen van onverantwoord voorschrijven of aankopen van de bedoelde middelen en stoffen op te sporen. De mededeling van namen en adressen van patiënten lijkt onontbeerlijk om het door de wet voorziene toezicht mogelijk te maken. In de mate dat de identiteit wordt doorgegeven aan personen die eveneens tot (medische) geheimhouding verplicht zijn kan er bezwaarlijk sprake zijn van een schending van het beroepsgeheim".

Nadat de raadsleden kennis genomen hebben van deze nota en van een nota van de Studiedienst van de Raad, ontstaat er een gedachtenwisseling.
Er wordt opgemerkt dat de inspekteurs der apotheken het razend druk hebben en moeilijkheden ondervinden bij de vervulling van hun taken. Het probleem met betrekking tot de behandeling van de verslaafden is niet opgelost. Het beroepsgeheim mag echter alleen tussen geneesheren gedeeld worden voor zover de zorgen dit vergen.

De Raad stelt voor een brief te zenden naar de Minister van Volksgezondheid om hem te wijzen op de omstandigheden waarin de kontrole op het gebruik van verdovende middelen uitgevoerd wordt. Voorts zal hij in die brief zijn voeger advies betreffende de eerbiediging van het beroepsgeheim, bevestigen.

Brief aan Minister BUSQUIN:

De Nationale Raad werd herhaaldelijk verzocht zijn advies uit te brengen aangaande het voorstel dat zekere Provinciale geneeskundige commissies aan de geneesheren gedaan hebben. Dit voorstel bestaat erin de identiteit mede te delen van de personen aan wie zij verdovende of psychotropische geneesmiddelen voorschrijven.

Dit voorstel voldoet niet aan de eisen van de medische deontologie inzake het beroepsgeheim.

De Nationale Raad is zich echter bewust van de ernstige moeilijkheden waarmee de Provinciale geneeskundige commissies gekonfronteerd worden bij de uitvoering van hun opdracht.

Uit de wetgeving betreffende de verdovende en psychotropische geneesmiddelen blijkt dat "buiten de officieren van de gerechtelijke politie, de inspecteurs der apotheken en de afgevaardigden van de Provinciale geneeskundige commissie moeten waken over de toepassing van de bepalingen van de wet van 24 februari 1921 en van de voor dezer uitvoering genomen besluiten".

Deze kontrole blijkt onvoldoende te zijn, gelet op het ontoereikend aantal inspecteurs der apotheken.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 15 september 1990 kennis genomen van de brief van de Provinciale Geneeskundige Commissie van West-Vlaanderen met betrekking tot haar omzendbrief in verband met verslaving aan verdovende middelen en bepaalde psychotropische geneesmiddelen.

U zal, als bijlage, een kopie vinden van de briefwisseling.

De Nationale Raad blijft bij zijn standpunt dat uiteengezet werd in de brief van 28 maart 1990.

De mededeling aan de afgevaardigde geneesheer of de inspekteur van de apotheken van de Provinciale geneeskundige commissie, zoals voorzien in de laatste zin van het advies van de juridische dienst van het Ministerie van Volksgezondheid is in strijd met het beroepsgeheim.
Mag ik U vragen ons standpunt aan de Provinciale geneeskundige commissie over te maken ?

Beroepsgeheim21/04/1990 Documentcode: a049001
Toxicomanie - Beroepsgeheim

Toxicomanie ‑ Beroepsgeheim

Een Provinciale geneeskundige commissie legt aan de Provinciale Raad van haar provincie een probleem voor met betrekking tot de geheimhouding van toxicomanie.
Een geneesheer die bij een van zijn patiëntes een verslaving vastgesteld heeft waaraan tegemoet gekomen wordt door middel van Spasmo Plus Suppo's, verzoekt de vertrouwelijke apotheker van de patiënte, het nodige te doen opdat de andere apothekers van de regio verwittigd zouden zijn. De "Westvlaamse" (een organisatie die de drie beroepsverenigingen van apothekers binnen de regio groepeert) roept de apothekers op geen Spasmo Plus Suppo's meer af te leveren aan Mevrouw X.

De Provinciale Raad van de Orde vraagt aan de Nationale Raad of dit een schending van het beroepsgeheim uitmaakt.

Uit de discussie en uit de nota van de betrokken geneesheer aan zijn Provinciale Raad, blijkt duidelijk dat de behandelende geneesheer te goeder trouw gehandeld heeft en dat hij het beroepsgeheim niet geschonden heeft door aan de vertrouwelijke apotheker van de patiënte te vragen haar dit geneesmiddel niet meer voor te schrijven. De methode die hij gebruikt om de andere apothekers te waarschuwen, is daarentegen niet gepast en maakt wel een schending van het beroepsgeheim uit.

Advies van de Nationale Raad:

Uit de studie van de meegedeelde stukken blijkt dat het beroepsgeheim werd geschonden.

Het behoort aan de Provinciale Raad na te gaan op welk niveau de schending van het beroepsgeheim is gebeurd. Daarbij zal rekening dienen gehouden te worden met de bezorgdheid van de behandelende arts om voor zijn patiënt het beste resultaat te bekomen.

Beroepsgeheim24/03/1990 Documentcode: a048020
Toxicomanie - Provinciale geneeskundige commissie - Beroepsgeheim

Toxicomanie ‑ Provinciale geneeskundige commissie
Beroepsgeheim

De Nationale Raad, die hierom verzocht werd door een Provinciale Raad, heeft in zijn zittingen van januari en februari de discussie op gang gebracht in verband met een omzendbrief van een Provinciale geneeskundige commissie.

Laatste spoorde de geneesheren die regelmatig aan een patiënt verdovende of psychotropische middelen voorschrijven aan, om de Provinciale geneeskundige commissie schriftelijk de namen en de adressen te doen geworden van de begunstigden van deze voorschriften (zie hierboven pag. 21).

De Provinciale Raad van de Orde meent dat het beroepsgeheim geschonden dreigt te worden.
De leden van de Raad hebben kennis genomen van de wetsteksten, van de voorgaande adviezen van de Provinciale Raden van de Orde en van de Nationale Raad, alsmede van de studie die een raadsheer aan het probleem gewijd heeft.

De discussie binnen de Raad heeft vooral betrekking op de eerbiediging van het beroepsgeheim en op de gevaren voor een alleenstaande arts die de behandeling van een toxicomaan op zich neemt.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergaderingen van 20 januari, 17 februari en 24 maart 1990 kennis genomen van uw brief van 29 november 1989 met betrekking tot de eventuele schending van het beroepsgeheim door de omzendbrief van de Provinciale geneeskundige commissie van september 1989.

De Nationale Raad kan zich aansluiten bij uw mening dat het voorstel aan alle geneesheren van West‑Vlaanderen om de identificatie mee te delen van de personen aan wie ze verdovende of psychotropische geneesmiddelen voorschrijven, niet strookt met de deontologie inzake het beroepsgeheim.

De Nationale Raad acht het nuttig te verwijzen naar de circulaire van de Provinciale Raad van Henegouwen welke hij op 18 oktober 1986 heeft goedgekeurd, alsook naar zijn advies van 16 januari 1988 over toxicomanie.

Beroepsgeheim17/02/1990 Documentcode: a048009
Toxicomanie - Provinciale geneeskundige commissie - Beroepsgeheim

Toxicomanie ‑ Provinciale geneeskundige commissie
Beroepsgeheim

Tijdens de vergadering van januari (zie hierboven, p.16), is de Nationale Raad, nadat hij door een Provinciale Raad van de Orde verzocht werd zijn advies uit te brengen over een omzendbrief van de Provinciale geneeskundige commissie, begonnen met de bestudering van deze omzendbrief. Hierin werden de geneesheren die regelmatig verdovende middelen of psychotropische geneesmiddelen voorschrijven aan een patiënt, verzocht diens naam mede te delen aan de Provinciale geneeskundige commissie.

Bovendien wint de Voorzitter van een Provinciale geneeskundige commissie het advies in van de Nationale Raad aangaande het volgende feit: een geneesheer geeft aan zijn Provinciale Raad de verslaving aan die hij vastgesteld heeft bij een confrater ter gelegenheid van een medisch onderzoek. De Raad van de Orde maakt vervolgens de naam van deze confrater bekend aan de Provinciale geneeskundige commissie.

Er ontstaat een lange discussie waarin het beroepsgeheim, het belang van de verslaafde, het algemeen belang, de geschiktheid van een verslaafde geneesheer om de geneeskunst te blijven uitoefenen, de vrijheid om verslaafd te zijn, de behandeling van een verslaafde, de toevallige ontdekking van verslaving bij een patiënt, enz., met elkaar geconfronteerd worden.

De Studiedienst zal een nota voorleggen over dit onderwerp. Verder zullen bij de volgende vergadering ontwerp‑antwoorden op de twee gestelde vragen, ingediend worden.