keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Beroepsgeheim09/12/2023 Documentcode: a170019
Seksueel overdraagbare infecties en de behandeling van de partner.

In zijn vergadering van 9 december 2023 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen het probleem betreffende de overhandiging aan een patiënt met een seksueel overdraagbare infectie (SOI) van een geneesmiddelenvoorschrift voor de partner zonder dat de voorschrijvende arts rechtstreeks contact had met deze laatste.

Seksueel overdraagbare infecties (SOI’s) worden veroorzaakt door bacteriën, virussen en parasieten die vooral via seksuele contacten zonder condoom (vaginaal, anaal en oraal) worden overgedragen.

Sommige SOI’s kunnen ook worden overgedragen door huidcontact tijdens seksuele strelingen, van moeder op kind tijdens de zwangerschap en de bevalling, via het bloed (gebruik van intraveneuze drugs, greffe en transplantaties).

SOI’s kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor de gezondheid (onvruchtbaarheid, baarmoederhalskanker, enz.)[1]

Frequent gediagnosticeerde SOI’s zijn onder meer gonorroe, chlamydia, syfilis, HIV en hepatitis B en C.[2]

De nationale raad is niet bevoegd om aanbevelingen van goede wetenschappelijke praktijkvoering in verband met de aanpak van SOI’s te bepalen.

Wel meent de nationale raad dat de behandeling van de partner(s) van de patiënt(e) die tijdens een consultatie onderzocht werd voor een SOI een deontologisch relevante kwestie is.

Nationale en internationale aanbevelingen raden een versnelde partnertherapie (Expedited Partner Therapy – EPT) aan.[3]

Anoniem voorschrijven voor de partner(s) is niet toegestaan in België[4] en is niet mogelijk zonder het rijksregisternummer als onderdeel van een elektronisch voorschrift.

Bovendien kan de arts als hij de partner niet in behandeling heeft, niet oordelen welke bijwerkingen eventueel kunnen optreden indien hij blindelings een voorschrift zou opmaken.

De nationale raad beveelt aan dat de arts de patiënt(e) die op consultatie komt voor een SOI bewust maakt van het belang van de behandeling van zijn/haar partner(s) door erop aan te dringen dat deze onmiddellijk een arts van zijn/haar/hun keuze raadpleegt/raadplegen (huisarts, SOI-centrum in het ziekenhuis, enz.).

Indien de patiënt(e) het moeilijk vindt om deze informatie zelf te verstrekken, wijst de arts hem/haar op de mogelijkheid om de partner(s) anoniem te waarschuwen, per sms of e-mail, via verwijzingssites zoals https://depistage.be/sms/ of https://www.partneralert.be.


[1]https://www.sciensano.be/nl/gezondheidsonderwerpen/seksueel-overdraagbare-infectie-soi#wat-is-een-soa-.

[2] Rapport 321A van het KCE - 2019, Aanpak van seksueel overdraagbare infecties door de eerste lijn - ontwikkeling van een interactieve consultatietool (https://www.soa.kce.be/nl/) en rapport 371AS van het KCE – 2023, Diagnose en aanpak van gonorroe en syfilis.

[3] Recommandations de la Haute Autorité de Santé (HAS) – France, La notification au(x) partenaire(s), 2 februari 2023.

Rapport 310A van het KCE - 2019, Diagnose en behandeling van gonorroe en syfilis.

[4] Art. 2 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 houdende vaststelling van de modaliteiten inzake het voorschrift voor menselijk gebruik.

Plichten van de arts (Algemeen-)18/09/2021 Documentcode: a168014
Verplichte vaccinatie van zorgpersoneel tegen SARS-CoV-2

In zijn vergadering van 18 september 2021 heeft de nationale raad het gemeenschappelijke advies van 19 juli 2021 van de Académie royale de Médecine de Belgique en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België over de verplichte vaccinatie van zorgpersoneel tegen SARS-CoV-2 onderzocht.

De nationale raad verheugt zich vooreerst over het feit dat zeer veel artsen zich hebben laten inenten op basis van “good medical practice” en dit als een morele en deontologische plicht beschouwen. Evenwel blijft een volledige bescherming van artsen en het gehele zorgpersoneel door vaccinatie noodzakelijk om de veiligheid van kwetsbare patiënten te garanderen, medewerkers te beschermen en de continuïteit van de gezondheidszorg te waarborgen.

Om deze doelstelling te bereiken lijkt, naast de reeds bestaande informatieverstrekking en de sensibiliseringscampagnes, de wettelijke verplichting onvermijdelijk. De nationale raad is van oordeel dat de uitwerking van een juridisch kader voor verplichte vaccinatie gepaard dient te gaan met het geven van een geactualiseerde informatie over de werkzaamheid van de beschikbare vaccins in een context van aanwezigheid van varianten van het virus en over hun mogelijke bijwerkingen.

De nationale raad onderschrijft het gemeenschappelijke advies van 19 juli 2021 van de Académie royale de Médecine de Belgique en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België over de verplichte vaccinatie van zorgpersoneel tegen SARS-CoV-2. De nationale raad is van oordeel dat een wettelijke verplichting voor de artsen en het gehele zorgpersoneel noodzakelijk is.

Bijlage : Gemeenschappelijk advies over de verplichte vaccinatie van zorgpersoneel tegen SARS-CoV-2

Ziekten (Overdraagbare-)19/06/2021 Documentcode: a168013
Het medisch beroepsgeheim – informatie aan de vader van een pasgeborene betreffende de behandeling die wordt voorgeschreven aan het kind omwille van de seropositiviteit van de moeder.

In zijn vergadering van 19 juni 2021 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen een vraag betreffende het informeren van de vader van een pasgeborene over de behandeling die zijn kind krijgt door de seropositiviteit van de moeder, waarvan de vader niet op de hoogte is.

De arts die wordt geconfronteerd met dergelijke situatie dient rekening te houden met meerdere juridische, ethische en deontologische beginselen.

1- De arts waakt over het welzijn van de patiënt.

Zowel moeder als kind zijn patiënten; de gezondheidstoestand van beiden vereist evenveel aandacht.

2- Bij alle beslissingen die het kind betreffen, komen de belangen van het kind op de eerste plaats. (art. 22, Grondwet; art. 3.1, Verdrag inzake de rechten van het kind, New York, 20 november 1989)

3- De vertrouwensrelatie met het zorgteam houdt in dat de patiënt hen in vertrouwen kan nemen, toegang krijgt tot de beste zorg en zich houdt aan de behandeling. In het geval van HIV-positieve patiënten leidt dit tot een aanzienlijke vermindering van het risico van overdracht.

Preventie van HIV-overdracht van moeder op kind, door de behandeling van zowel moeder als kind, is van fundamenteel belang. De moeder moet naar behoren ingelicht worden over de ernstige gevolgen voor de gezondheid van het kind indien zij zich niet houdt aan de behandeling.

4- Het pasgeboren kind van een seropositieve moeder vereist speciale zorg, preventiemaatregelen en monitoring bij de geboorte, maar ook op lange termijn, zelfs als het kind niet besmet is (met name door de blootstelling aan antiretrovirale geneesmiddelen).

Het informeren van beide ouders over deze aspecten, het goed begrijpen en naleven ervan zijn noodzakelijk voor de goede gezondheid van de baby.

5- De arts is gehouden tot het beroepsgeheim, dat niet enkel de geheimen beschermt die de patiënt hem heeft toevertrouwd, maar ook alle inlichtingen waarvan de arts kennis heeft genomen in of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep (artikel 25 van de Code van medische deontologie 2018, zie ook artikel 458 van het Strafwetboek).

De seropositiviteit van de moeder is informatie die onder het medisch geheim valt bij het gehele medische team dat zorg verstrekt aan de moeder en het kind.

7- De arts moet de ouders die het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen of de voogd voorafgaand infomeren over de zorg die het kind nodig heeft en dient hun toestemming te bekomen alvorens de zorg toe te dienen. (artt. 8 en 12, §1 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en artikel 20, 1ste lid, van de Code van medische deontologie 2018).

Er bestaat een wettelijk weerlegbaar vermoeden dat inhoudt dat ten aanzien van derden die te goeder trouw handelen, elke ouder geacht wordt te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij of zij alleen een handeling stelt die verband houdt met gezag (artikel 373, 2de lid, van het Burgerlijk Wetboek).

Het lid van het verzorgend team dat weet dat de vader niet op de hoogte is van de seropositiviteit van de moeder van zijn kind, kan zich niet op voormeld vermoeden beroepen om te rechtvaardigen dat de vader niet geïnformeerd wordt over de behandeling die op het kind toegepast wordt, ook al heeft de moeder daarmee ingestemd.

In het belang van het kind en teneinde elke bedreiging van zijn leven of elke ernstige aantasting van zijn gezondheid te voorkomen, wijkt de arts, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg, af van de door de ouders genomen beslissing betreffende de toe te dienen zorg (artikel 15, §2 van de voornoemde wet van 22 augustus 2002).

Informatie is een recht dat verschilt van het recht om in te stemmen met een behandeling. Het feit dat de behandeling zo onontbeerlijk is dat het zorgteam deze zelfs zonder toestemming van de ouders zal toepassen om ernstige schade aan de gezondheid van het kind te voorkomen, doet geen afbreuk aan het recht van de ouders om geïnformeerd te worden over de zorg die aan hun kind verleend wordt.

8- De patiënt heeft recht op inzage in en afschrift van zijn dossier; dit recht wordt uitgeoefend door de ouders of de voogd zolang het kind minderjarig is (artikel 8 van voornoemde wet van 22 augustus 2002).

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt kan rechtvaardigen dat de arts het verzoek van de vertegenwoordiger van de minderjarige om inzage in of afschrift van zijn dossier te krijgen, geheel of gedeeltelijk afwijst (artikel 15, § 1, van de voornoemde wet van 22 augustus 2002).

In het onderhavige geval is de toepassing van deze uitzondering betwistbaar, aangezien het niet gaat om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige ten opzichte van zijn vader, maar veeleer om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de moeder.

Advies van de Nationale Raad

De bekendmaking van iemands seropositiviteit aan zijn entourage is moeilijk.

Een zwangere vrouw, op het ogenblijk dat ze in het ongewisse verkeert omtrent de virologische overdracht naar haar baby, bevindt zich in een psychologisch kwetsbare situatie omwille van de angst voor de reactie van haar partner bij de onthulling van haar seropositiviteit.

Zodra de zwangerschap aangekondigd is, moet zij psychologische steun krijgen om haar gerust te stellen, haar tot rede te brengen en haar te helpen haar seropositiviteit aan haar partner bekend te maken en om het paar te helpen een goede relatie met hun kind te ontwikkelen, ondanks de beangstigende context.

Net als de moeder heeft de vader van een pasgeboren kind het recht om spontaan door de gezondheidswerker ingelicht te worden over de preventieve behandeling die zijn kind krijgt en over de verantwoording van de diagnostische onderzoeken die verricht worden.

Geconfronteerd met de directe vragen van de vader over de zorg, zou zijn vertrouwen in het zorgteam sterk aangetast worden door ontwijkende of zelfs valse antwoorden.

Het informeren van de vader zal hem in staat stellen de gezondheid van zijn kind actief te volgen en eraan bij te dragen, terwijl zijn onwetendheid hem zou kunnen beletten adequaat te reageren.

Het verlies van vertrouwen in de medische wereld zou zeer nadelig kunnen zijn indien hij bij toeval de reden zou vernemen van de behandeling die zijn kind ondergaat of indien zou blijken dat het kind besmet is.

Indien een antiretrovirale, profylactische behandeling aan de neonaat wordt voorgeschreven, kan de informatie die de behandeling rechtvaardigt niet onthouden worden aan de vader, die het ouderlijk gezag heeft.

Wanneer een moeder weigert haar seropositiviteit bekend te maken aan de vader van de baby, staat het gezondheidsteam voor een dilemma tussen enerzijds het respecteren van het geheim dat de patiënt in staat gesteld heeft hen in vertrouwen te nemen en toegang te krijgen tot zorg in het belang van het kind, en anderzijds het informeren van de vader over de behandelingen, opdat maatregelen kunnen worden genomen en monitoring kan gebeuren die nodig zijn om de gezondheid van het kind te beschermen vanwege het besmettingsrisico.

De nationale raad beveelt aan dat in dit geval het belang van het kind nagestreefd wordt en dat de voorkeur gegeven wordt aan de oplossing die toegang biedt tot de beste zorg en behandeling om het kind te beschermen tegen ernstige schade aan zijn gezondheid, zelfs indien dit betekent dat het risico van besmetting als gevolg van de HIV-status van de moeder onthuld moet worden.

Alvorens een beslissing te nemen, moet rekening gehouden worden met de bijzondere medische, psychologische en sociale omstandigheden. Het welzijn van het kind vereist zorg, maar ook een omgeving die bevorderlijk is voor zijn ontwikkeling. De nationale raad beveelt aan dat het besluit het resultaat is van overleg binnen een ervaren multidisciplinair team.

In zo'n moeilijke situatie moet de beslissing gepaard gaan met de nodige multidisciplinaire, medische, psychologische en sociale ondersteuning voor beide ouders en het kind.

In zijn advies van 14 januari 2006, getiteld "HIV-positieve moeder", heeft de nationale raad geoordeeld dat er voldoende dwingende wettelijke en deontologische bepalingen zijn op grond waarvan het kind behandeld kan worden zonder dat de vader in kennis gesteld hoeft te worden van de toestand van de moeder.

In het onderhavige advies heeft de nationale raad dit standpunt herzien, aangezien het behoud van de gezondheid van een kind dat blootgesteld is aan besmettingsgevaar niet alleen een medische behandeling vereist maar ook voorzorgsmaatregelen en dagelijkse controle. Het belang van het kind is het doorslaggevend element om te verantwoorden dat de vader wordt ingelicht over de zorg die aan zijn kind wordt verleend.

COVID-1920/03/2021 Documentcode: a168004
Deontologische en ethische aspecten van de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde op 20 maart 2021 de deontologische en ethische aspecten betreffende de doorgifte door de arts van persoonsgegevens van patiënten die in aanmerking komen voor prioritaire vaccinatie tegen COVID-19.

Bij vele artsen rees de vraag of zij in navolging van het voorliggende “Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19 informatie van hun patiënten met ernstige ziekte ter beschikking mogen stellen aan de gegevensbank met de vaccinatiecodes om voorrang te krijgen bij de vaccinatie-uitrol tegen COVID-19.

Juridische kader

Overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek zijn artsen gehouden tot het beroepsgeheim, buiten het geval dat de wet hen toelaat of verplicht om hetgeen hen is toevertrouwd bij de uitoefening van hun beroep bekend te maken. Het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19, is een wetgevend instrument[1] dat de arts toelaat de strikt noodzakelijke persoonsgegevens van de patiënten waarvan men oordeelt dat zij in aanmerking komen voor een prioritaire vaccinatie door te geven aan het gemeenschappelijk informatiesysteem dat wordt opgezet voor de uitnodiging van de personen voor vaccinatie, voor de organisatie van de vaccinatie en voor de registratie van de vaccinatie.

Er wordt rekening gehouden met het principe van de minimale gegevensverwerking.[2] De arts vermeldt enkel de persoonsgegevens van zijn patiënten die in aanmerking komen voor een prioritaire vaccinatie omwille van hun gezondheidstoestand, zonder de diagnose te vermelden. De gegevensbank bevat aldus geen gegevens over de gezondheidstoestand van de patiënt, met uitzondering van de aanduiding van de vaccinatiestatus.

In verhouding tot het beroepsgeheim

De nationale raad is van oordeel dat er geen schending van het beroepsgeheim optreedt indien een arts die een zorgrelatie heeft met de betrokkene, op basis van de informatie waarover het/hij/zij beschikt over de gezondheidstoestand van een persoon, van oordeel is dat die persoon in aanmerking komt voor prioritaire vaccinatie en dit feit aanmerkt in de gegevensbank met de vaccinatiecodes, zonder dat enige onderliggende reden wordt meegegeven.

In verhouding tot de ethiek en de deontologie

De prioriteringsregels voor de vaccinatie zijn opgesteld op basis van 4 criteria: de leeftijd, de gezondheidstoestand (meer bepaald het feit of de persoon al dan niet lijdt aan bepaalde onderliggende aandoeningen zoals vastgelegd door de Hoge Gezondheidsraad), het beroep en/of de plaats van tewerkstelling van de betrokkene. Deze prioriteringsregels zijn fijnmazig opgesteld en beogen dat personen met een hoger risico vlugger aan bod komen bij de vaccinatie-uitrol. Hierdoor wordt ziekte en eventuele mortaliteit ingeperkt zeker als men rekening houdt met de relatief lange periode die nodig zal zijn om alle mensen te vaccineren. Bovendien is de prioritering van chronisch zieke patiënten een daad van solidariteit en een hart onder de riem voor mensen die omwille van hun gezondheid problemen ondervinden op fysiek, psychisch en dikwijls ook op financieel vlak.


[1] Op basis van artikel 92bis, §1 van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen kunnen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten samenwerkingsakkoorden sluiten die onder meer betrekking hebben op de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen, op het gezamenlijk uitoefenen van eigen bevoegdheden, of op de gemeenschappelijke ontwikkeling van initiatieven.

[2] Dit betekent dat de gegevensverwerking toereikend is, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, art. 5, 1, c), Algemene Verordening Gegevensbescherming

COVID-1923/01/2021 Documentcode: a168002
Deontologische aspecten aangaande het vaccinatieprogramma tegen COVID-19

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht in zijn vergadering van 23 januari 2021 de deontologische aspecten aangaande het vaccinatieprogramma tegen COVID-19.

Sinds de lente van 2020 is ons land zoals de gehele wereld in de ban van de COVID-19 pandemie. Het virus eiste in België tot heden een dodentol van meer dan twintigduizend mensen en is verantwoordelijk voor ernstige en blijvende orgaanschade bij duizenden andere patiënten.

Het virus heeft zwaar ingehakt op de algemene volksgezondheid. Door de enorme toeloop aan acute en ernstige zieken kwam de opnamecapaciteit in ziekenhuizen onder enorme druk en door plaatsgebrek diende niet-dringende zorg uitgesteld te worden. Alle zorgverstrekkers zijn fysiek en psychisch zwaar op de proef gesteld.

Allerlei ingrepen van de overheid om de virusverspreiding in te perken, gaande van de promotie van algemene hygiënemaatregelen tot het opleggen van ingrijpende isolatiemaatregelen, hebben het aantal besmette personen tijdelijk kunnen terugdringen doch zijn ontoereikend om het virus definitief in de kiem te smoren. Dit doel kan alleen bereikt worden door een algemene vaccinatiecampagne. Zolang de beschermingsgraad door vaccinatie bij de bevolking onvoldoende zal zijn, kan niet overgaan worden naar de hervatting van het normale leven en blijven we in een status wat we het “nieuwe normaal” zijn gaan noemen.

Actueel zijn er twee vaccins op de Belgische markt beschikbaar na goedkeuring van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA). De overheid is inmiddels gestart met een grootschalige vaccinatiecampagne in woonzorgcentra en in de ziekenhuizen. Enkele andere vaccins wachten nog op goedkeuring.

Vaccinatie tegen COVID-19 is in België niet wettelijk verplicht. Dit betekent dat de bevolking een vrije keuze kan maken om al dan niet deel te nemen aan het gratis aangeboden vaccinatieprogramma. Recente gezondheidsenquêtes tonen aan dat de bereidheid bij de bevolking om zich te laten vaccineren gestaag toeneemt van 56% tot 77%[1], [2], [3]. Motivatie op basis van solidariteit blijkt een sterke voorspeller van de bereidheid om zich te laten vaccineren. Tegenstanders van vaccinatie werpen een gebrek op aan vertrouwen in het vaccin. Respondenten geven aan dat de huisarts, gevolgd door de apotheker of een wetenschappelijk expert, het best geplaatst is om mensen te overtuigen om zich te laten vaccineren. Cijfers uit januari 2021 tonen aan dat 91% van het artsenkorps bereid is zich te laten vaccineren en dat 97% het vaccin aan hun patiënten zal aanraden[4].

De slaagkans van dit vaccinatieprogramma en het behalen van de vooropgestelde beschermingsgraad van 70% waarbij groepsimmuniteit optreedt, is sterk afhankelijk van het (blijvende) vertrouwen van de bevolking en het artsenkorps in de aangeboden vaccins. Dit zal voornamelijk afhangen van een transparante communicatie vanwege de overheid, de wetenschappelijke ondersteuning door gezaghoudende instanties (zoals de Hoge Gezondheidsraad en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België) en de manier waarop artsen in hun verschillende functies invulling geven aan hun rol als medicus, communicator, health advocate en expert.

Artsen-wetenschappers betrokken bij het vaccinatieprogramma hebben een belangrijke rol te vervullen door op een onafhankelijke manier op basis van de bestaande literatuur de veiligheid en de efficiëntie na te gaan en deze blijven te bewaken gedurende de gehele vaccinatiecampagne.

Artsen met medische praktijkvoering moeten op basis van de gezondheidstoestand (allergieën, immuunstatus, e.a.) nagaan of de patiënt in aanmerking komt voor vaccinatie. De arts dient de patiënt correct te informeren waarna deze (of zijn vertegenwoordiger) vrij kan toestemmen. Op basis van het sterke vertrouwen dat patiënten in hun behandelende arts stellen, zal hun beslissing om deel te nemen aan het vaccinatieprogramma sterk afhangen van de manier waarop de arts informatie verschaft en advies verleent. Omwille van de belangrijke gezondheidswinst verbonden aan dit vaccinatieprogramma is het overduidelijk dat een sterke aanbeveling vanwege de arts de enige manier is om aan adequate gezondheidspreventie, -bescherming en -promotie te doen, zoals het artikel 5 van de Code van medische deontologie (CMD 2018) voorschrijft. De Orde der artsen zal waken dat artsen hun deontologische plicht nakomen door een voortrekkersrol op te nemen bij het adviseren en promoten van de vaccinatie.

Artsen hebben daarnaast de deontologische plicht om nauwlettend toe te zien op eventuele bijwerkingen en deze onverwijld te melden bij het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) via de link https://www.fagg.be/nl/melden_van_een_bijwerking_als_gezondheidszorgbeoefenaar.

In het verleden heeft de verstrekking van desinformatie vanwege vaccinsceptici (arts of niet-arts) het vertrouwen in vaccinatie bij de bevolking dermate aangetast dat de vaccinatiegraad afnam en er een heropflakkering van de ziekte optrad. Bijgevolg zal streng opgetreden worden tegen het verspreiden van informatie welke niet met de huidige stand van de wetenschap strookt.

Tot slot verheugt de nationale raad zich over de massale bereidheid tot vaccinatie bij het artsenkorps. Hiermede beschermen artsen zichzelf en blijven ze in staat om - ook in een pandemie - hun sleutelrol in de zorg op te nemen.


[1]https://www.ugent.be/epg/nl/onderzoek/rapport-18-vaccinatiebereidheid

[2]https://www.uantwerpen.be/nl/onderzoeksgroep/mios/pers/vlaming-vertrouwt-op-vaccins-om-situatie-te-verbeteren/

[3]https://www.ugent.be/epg/nl/onderzoek/rapport-20-vignetten

[4] Grote artsen enquête van de Medische Wereld (persbericht 7/1/2021) persbericht_enquete_1000artsen_7_1_2021__1___1_.pdf (rmnet.be)

COVID-1926/11/2020 Documentcode: a167038
Steun aan de artsen van de eerste lijn

Persbericht

Het COVID-19 virus weegt zwaar op alle zorgverstrekkers, niet in het minst op de huisarts.

De tweede golf van de pandemie hakt zwaar in op het artsenkorps. Er was nauwelijks tijd om te herstellen van de eerste golf en het verwerken van de werkoverlast veroorzaakt door de uitgestelde zorg.

Vele collega's zijn erg ziek geworden. Enkele hebben de strijd tegen het verschrikkelijke virus verloren en hun leven geofferd voor de zieke medemens.

De bijdrage van huisartsen in de bestrijding van de COVID-19 pandemie is niet te onderschatten. Dit gegeven wordt onvoldoende belicht in de media omdat het gewone werk in de huisartsgeneeskunde weinig spectactulaire taferelen oplevert.

Nu de winterkwalen de werkbelasting van de eerstelijnsartsen nog zal opdrijven wordt van hen verwacht dat ze onvermoeibaar hun plicht blijven vervullen tegenover hun patiënten. Zij zullen dit ongetwijfeld doen!

Zij verdienen alle aandacht, steun en bescherming omdat hun taak primordiaal is om de gezondheidscrisis het hoofd te kunnen bieden en onze bevolking te kunnen blijven verzorgen.

Huisartsen kennen de noden van het terrein als geen ander en deze kennis is absoluut belangrijk bij de besluitvorming. De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid houdt terdege rekening met de bezorgdheden van de huisartsen en zal dit gedurende de gehele crisis moeten blijven doen.

Er dienen doeltreffende maatregelen te worden genomen om de uitoefening van hun beroep te vergemakkelijken. De administratieve takenlast moet drastisch verminderen om tijd te maken voor een kwalitatieve zorg, hetgeen de eerste en fundamentele opdracht is van artsen.

Als er onvoldoende aandacht geschonken wordt aan het welzijn van artsen zullen op korte termijn meerdere collega's in een burn-out terechtkomen.

De huisartsen moeten ontlast worden van het opstellen van "nutteloze" getuigschriften. De overheid dient de omstandigheden waarin een medisch getuigschrift geëist kan worden van de behandelende arts te verduidelijken en in te perken.

De rol van de schoolarts en van de arbeidsarts bij het afleveren van quarantaine-attesten moet verder uitgebreid worden, zeker wanneer het contact met een COVID-19-geval in school- of beroepsverband gebeurde.

De strategieën voor het testen en opvolgen van patiënten zonder symptomen moeten geherdefinieerd en verfijnd worden. Hierbij moet het impact op de praktijkvoering van de huisartsen in rekening genomen worden.

Gezondheidswerkers maken er op basis van hun beroepsethiek een erezaak van zich te blijven inzetten in het belang van de volksgezondheid ondanks de risico's voor hun gezondheid en die van hun naasten. De vele problemen op persoonlijk en familiaal vlak die deze inzet met zich meebrengt worden als vanzelfsprekend beschouwd. De maatschappij is hen alle repect verschuldigd en is verplicht ook hun familie in sociaal opzicht alle steun te betuigen. Een vriendelijk woord van dank, een gemeende aanmoediging en een gebaar van respect zou wat kleur kunnen brengen in deze sombere tijden.

COVID-1902/11/2020 Documentcode: a167037
Nood aan een efficiënte aanpak onder leiding van de hoofdarts om in een ziekenhuis de dreigende schaarste aan middelen door de COVID-19-pandemie op te vangen

PERSBERICHT

Dit advies is uitgebracht op een ogenblik dat de coronacijfers een hoogtepunt bereiken zodat de capaciteit aan ziekenhuisbedden onder druk komt te staan en er schaarste dreigt zowel aan mankracht als aan ondersteunende middelen. Hierdoor dreigen patiënten die ernstig ziek zijn en dringende zorg nodig hebben aan een kwaliteitsvolle dienstverlening te ontlopen.

Dit advies is geldig gedurende de duur van deze uitzonderlijke periode, waarbij de therapeutische vrijheid en de professionele autonomie, tijdelijk en voor zover als nodig, plaats moeten maken voor een eendrachtig en krachtdadig optreden van alle ziekenhuisartsen onder leiding van de hoofdarts om het hoofd te kunnen bieden aan de toestroom van patiënten en de daaraan gekoppelde schaarste van middelen.

Het bureau van de nationale raad wijst de artsen op hun deontologische en ethische plichten in deze crisissituatie om niet-dringende medische zorg te staken en voorrang te verlenen aan acute pathologie.

Op ethisch vlak is elke arts in een rampscenario moreel verplicht de hoogste prioriteit te geven aan het redden van zoveel mogelijk mensenlevens en het vrijwaren van zoveel mogelijk kwaliteitsvolle levensjaren ("Maximizing the benefits", NEJM, "Fair Allocation of Scarce Medical Resources in the Time of Covid-19", March 23, 2020 ). Vertaald naar deze crisissituatie betekent dit dat de toewijzing van alle beddencapaciteit, mankracht en ondersteunende middelen hoofdzakelijk moet gaan naar ernstig zieke patiënten (COVID of non-COVID gerelateerd) en dat niet-dringende zorg dient uitgesteld te worden. Om dit te kunnen verwezenlijken bepaalt een coördinatiecel onder leiding van de hoofdarts de strategie en treedt deze binnen het ziekenhuis op als een éénheid van commando en communicatie.

De pijlers van de medische deontologie zijn professionaliteit, respect, integriteit en verantwoordelijkheid. In de huidige omstandigheden zijn volgende beginselen primordiaal: de collegiale plicht, het streven naar een consensus bij probleemsituaties, de nadruk op ethisch handelen met respect voor de patiënt, derden en de maatschappij en het principe dat de belangen van de patiënt en van de maatschappij primeren boven het financieel eigenbelang.

In zijn advies van 18 maart 2020 (https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/covid-19-richtlijnen) herhaalt de nationale raad dat de arts een deontologische behandelings- en verzorgingsplicht heeft en dat bij een pandemie het vervullen van zijn maatschappelijke rol primordiaal is voor de gemeenschap.

Om die reden is het in een crisissituatie waarin de COVID-19-pandemie ons nu gebracht heeft, onontbeerlijk om over te gaan tot planning van de zorgen, dient voorrang gegeven te worden aan dringende en essentiële zorg en dienen andere zorgen uitgesteld te worden. Deze beslissingen moeten rationeel genomen worden, volgens doordachte en transparante criteria. De toepassing van deze criteria komt toe aan de hoofdarts en de coördinatiecel.

Het is de deontologische plicht van elke arts om bij te dragen tot een optimale verdeling van de beschikbare middelen. Daartoe is het nodig om de beslissingen van de hoofdarts en de coördinatiecel te aanvaarden en loyaal uit te voeren. Indien men het met deze beslissingen niet eens is, dan kan met argumenten en in het belang van de patiënten om een herziening gevraagd worden. Het ontwijken van deze beslissingen is deontologisch niet aanvaardbaar.

COVID-1917/10/2020 Documentcode: a167030
Bezorgen van geneeskundig getuigschrift en geneesmiddelenvoorschrift door de arts aan de patiënt na teleconsultatie tijdens de COVID-19-crisis

Aan de nationale raad werd de vraag voorgelegd hoe het getuigschrift na een teleconsultatie tot bij de patiënt geraakt (cf. Vragen en Antwoorden (maart, april, mei 2020) gepubliceerd op www.ordomedic.be, rubriek COVID-19).

De nationale raad verwijst naar de aanbevelingen van het RIZIV: https://www.inami.fgov.be/nl/covid19/Paginas/medische-getuigschriften-veranderingen-gedurende-covid19.aspx.

Het geneeskundig getuigschrift wordt door de huisarts aan de patiënt toegestuurd per post of elektronisch.
De getuigschriften moeten niet door de arts worden ondertekend indien ze elektronisch worden meegedeeld, maar moeten een identificatie van de arts bevatten (naam, voornaam, RIZIV-nummer).
De patiënten moeten die getuigschriften zelf aan de bestemmeling ervan bezorgen.

Wat betreft het bezorgen van een papieren bewijs van het geneesmiddelenvoorschrift aan de patiënt tijdens de COVID-crisis, verwijst de nationale raad naar de aanbevelingen van het RIZIV in verband met de mogelijkheid de RID-code van het elektronisch voorschrift door te geven in plaats van het papieren bewijs. (https://www.inami.fgov.be/nl/themas/kost-terugbetaling/door-ziekenfonds/geneesmiddel-gezondheidsproduct/geneesmiddel-voorschrijven/Paginas/geneesmiddelen-elektronisch-voorschrijven.aspx#Tijdelijke_maatregel_‘COVID-19':_mogelijkheid_om_de_RID-code_te_bezorgen_in_plaats_van_het_papieren_

COVID-1917/10/2020 Documentcode: a167031
Attest aanpassing van de arbeidsomstandigheden (telewerk) voor risicopatiënten COVID-19

De nationale raad onderzocht of een arts een attest kan afleveren waarin wordt aangegeven dat een aanpassing van de arbeidsomstandigheden (telewerk) zich opdringt omdat de patiënt, gezien zijn medische toestand, een risicopatiënt is in de context van de pandemie COVID-19 (cf. Vragen en Antwoorden (maart, april, mei 2020) gepubliceerd op www.ordomedic.be, rubriek COVID-19).

Op deontologisch vlak heeft de nationale raad geen bezwaar dat de arts een attest aflevert aan patiënten wier gezondheidstoestand dit rechtvaardigt, bevestigend dat in de context van de COVID-19-pandemie hun gezondheidstoestand de afzondering oplegt. Dit vereist dat hij toegang heeft tot hun medisch dossier.

De nuttige informatie is beschikbaar via de volgende link : https://werk.belgie.be/nl/nieuws/update-coronavirus-preventiemaatregelen-en-arbeidsrechtelijke-gevolgen

Indien de behandelende arts eraan denkt de arbeidsarts te contacteren, vestigt de nationale raad de aandacht op de noodzaak vooraf de toestemming van de patiënt hierover te bekomen.

Het RIZIV stelt een model van geneeskundig getuigschrift van "quarantaine" voor dat bestemd is voor de werkgever van de patiënt / voor de patiënt die zelfstandig is (https://www.inami.fgov.be/nl/covid19/Paginas/medische-getuigschriften-veranderingen-gedurende-covid19.aspx).

Dit zogenaamde "quarantainegetuigschrift" wordt afgeleverd aan een werknemer die arbeidsgeschikt is, maar die zich niet naar zijn werkplek kan begeven, meer bepaald als hij in nauw contact is geweest met een geïnfecteerde persoon, als hij zelf besmet is terwijl hij geen symptomen vertoont of als zijn medische situatie een risico uitmaakt (bijvoorbeeld als zijn immuun-/afweersysteem verzwakt is).

Een patiënt die een quarantainegetuigschrift ontvangt, mag in het algemeen de woning niet verlaten.

Toch zal de arts elke individuele situatie beoordelen en zijn patiënt informeren over de essentiële afwijkingen die toegestaan blijven, zoals essentiële medische afspraken die niet kunnen worden uitgesteld tot na de quarantaineperiode en, als de patiënt geen ander alternatief heeft, voor de bevoorrading van geneesmiddelen en voedsel.

COVID-1917/10/2020 Documentcode: a167029
Getuigschrift van arbeidsongeschiktheid na teleconsultatie in de context van de COVID-19-pandemie

De nationale raad onderzocht meerdere vragen betreffende het afleveren van een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid in de context van COVID-19-pandemie (cf. Vragen en Antwoorden (maart, april, mei 2020) gepubliceerd op www.ordomedic.be, rubriek COVID-19).

Indien de arts meent dat een telefonisch advies volstaat om de risico's voor de patiënt, het medisch personeel en de gemeenschap te beoordelen en indien hij ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het volstaat dat de patiënt zich thuis verzorgt, kan hij hem, gedurende de periode van uitzonderlijke maatregelen in verband met de COVID-19-pandemie, een getuigschrift verstrekken op basis van de telefonische anamnese en niet noodzakelijk van een fysiek onderzoek (wat gepreciseerd dient te worden in het getuigschrift). In dit getuigschrift attesteert de arts dat hij de patiënt aangeraden heeft de woning niet te verlaten om reden van vermoeden van besmetting met COVID-19.

De arts noteert in het dossier van de patiënt dat hij telefonisch contact gehad heeft met de patiënt, de raadgevingen die hij hem verstrekt heeft en de eventuele afgifte van een getuigschrift.

Sciensano spoort de huisartsen ertoe aan gebruik te maken van teleconsultatie voor patiënten die mogelijk besmet zijn met COVID-19 en formuleert hiertoe aanbevelingen (https://covid-19.sciensano.be/sites/default/files/Covid19/COVID-19_procedure_GP_NL.pdf).

Voor de COVID-19-periode stelt het RIZIV modellen van geneeskundige getuigschriften voor (https://www.inami.fgov.be/nl/covid19/Paginas/medische-getuigschriften-veranderingen-gedurende-covid19.aspx)

- het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid bestemd voor de werkgever van de patiënt / voor de patiënt die zelfstandig is

- het getuigschrift van "quarantaine" bestemd voor de werkgever van de patiënt / voor de patiënt die zelfstandig is.
Dit zogenaamde "quarantainegetuigschrift" wordt afgeleverd aan een werknemer die arbeidsgeschikt is, maar die zich niet naar zijn werkplek kan begeven, meer bepaald als hij in nauw contact is geweest met een geïnfecteerde persoon, als hij zelf besmet is terwijl hij geen symptomen vertoont of als zijn medische situatie een risico is (bijvoorbeeld als zijn immuun-/afweersysteem verzwakt is).

Een patiënt die een quarantainegetuigschrift ontvangt, mag in het algemeen de woning niet verlaten.
Toch zal de arts elke individuele situatie beoordelen en zijn patiënt informeren over de essentiële afwijkingen die toegestaan blijven, zoals essentiële medische afspraken die niet kunnen worden uitgesteld tot na de quarantaineperiode en, als de patiënt geen ander alternatief heeft, voor de bevoorrading van geneesmiddelen en voedsel.

- de arbeidsongeschiktheidsgetuigschriften bestemd voor het ziekenfonds.

Het RIZIV heeft het gebruik van de verschillende modellen van arbeidsongeschiktheidsgetuigschriften voor de ziekenfondsen verduidelijkt in de tabel die geraadpleegd kan worden via de link https://www.inami.fgov.be/SiteCollectionDocuments/tabel_getuigschrift_arbeidsongeschiktheid_telefoon_covid19.docx.

Indien een patiënt vraagt een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid omwille van een ander motief dan COVID-19 te verlengen, is het deontologisch gezien denkbaar dat, indien de arts de patiënt kent en hij het initiële getuigschrift van arbeidsongeschiktheid opgesteld heeft, gewetensvol beslist dit te verlengen op grond van de telefonisch verkregen informatie, van de gegevens in zijn medisch dossier en van andere objectieve gegevens waarover hij beschikt. De arts dient op het getuigschrift te vermelden dat hij de patiënt niet klinischonderzocht heeft.

Indien het gaat over de initiële afgifte van een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid zonder klinisch onderzoek van de patiënt is dit deontologisch gezien slechts uitzonderlijk mogelijk, met name voor een patiënt die de arts goed kent, in wiens medisch dossier hij inzage heeft en die typische tekenen vertoont van een aandoening die behandeld kan worden zonder klinisch onderzoek maar arbeidsongeschiktheid vereist (bijvoorbeeld een acute exacerbatie van een chronische obstructieve longziekte (COPD), een seizoensgebonden exacerbatie van een gekende allergische astma, etc..) . De arts dient desgevallend op het getuigschrift te vermelden dat hij de patiënt niet onderzocht heeft.

Indien het gaat om de afgifte van een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid zonder voorafgaand klinisch onderzoek bij een patiënt die van tevoren niet gekend is bij de arts, vergt dit nog meer voorzichtigheid van de arts. Dit is alleen aanvaardbaar wanneer de ziekte geen fysieke raadpleging vraagt, bijvoorbeeld na een ongeval met breuk die niet geconsolideerd is (de arts kan dit verifiëren door de beelden via PACS on WEB te bekijken) of wanneer de patiënt in revalidatie is na een hartaanval of een cerebrovasculair accident. De arts moet toegang hebben tot het medisch dossier of, zoals eerder gezegd, de antecedenten en de medische situatie van de patiënt kunnen begrijpen door een zorgvuldige en volledige anamnese af te nemen die vooral betrekking heeft op de huidige medicamenteuze behandelingen.

De arts moet voorzichtig en uiterst nauwkeurig te werk gaan bij het verzamelen en analyseren van de elementen maar ook bij het bepalen van de duur van de arbeidsongeschiktheid. Het getuigschrift dient uitdrukkelijk weer te geven of het gebaseerd is op de anamnese door de arts of op medische documenten (medisch dossier), of zelfs op de verklaringen van de patiënt. Er dient expliciet vermeld te worden dat er geen rechtstreeks contact noch klinisch onderzoek heeft plaatsgevonden ten gevolge van de uitzonderlijke omstandigheden.

In de huidige omstandigheden draagt iedereen de verantwoordelijkheid om verstandig en voorzichtig te werk te gaan in het belang van de gezondheid van de patiënt, die gewetens- en kwaliteitsvol verzorgd dient te worden, en van de gemeenschap.