COVID-19 - Richtlijnen
1/ Met betrekking tot de richtlijnen over hoe te beslissen over leven en dood in geval de nood aan beademingstoestellen het aanbod overstijgt, adviseert het bureau het volgende:
Elke patiënt heeft, met eerbiediging van zijn menselijke waardigheid en zijn zelfbeschikking, het recht op een kwaliteitsvolle gezondheidszorg die beantwoordt aan zijn behoeften. Zolang als mogelijk zal aldus gestreefd worden naar een gelijke behandeling van elke patiënt in nood.
Wanneer de hulpvraag evenwel het hulpaanbod overstijgt, zowel betreffende het aantal zorgverleners, als met betrekking tot de medische apparatuur, is het aangewezen dat het artsenteam op basis van objectieve parameters een beslissing neemt aan wie de schaarse middelen worden toegewezen. Een mogelijke ethische benadering bij schaarste is het "veil of ignorance" van Rawls. In de praktijk komt dit neer op het inschakelen van een onafhankelijk orgaan, bv het ethisch comite van het desbetreffende ziekenhuis.
2/ Met betrekking tot de vraag betreffende de plicht van de arts zorg te verstrekken indien het noodzakelijke materiaal (o.m. mondmaskers) om zich te beschermen tegen een besmetting van COVID-19 niet beschikbaar is, adviseert het bureau het volgende:
Het bureau meent dat absoluut alle middelen ingezet moeten worden opdat de zorgverleners over de nodige beschermingskledij zouden kunnen beschikken.
De vraag of artsen die geconfronteerd worden met nieuwe pandemieën, zich moeten, blijven inzetten ondanks het gevaar voor hun eigen veiligheid en gezondheid is reeds gerezen bij de EBOLA- en SARS-epidemieën en bij de terreuraanslagen.
De nationale raad heeft hierop geantwoord in twee adviezen van respectievelijk 24 januari 2009 en 15 november 2014.
Artikel 39 van de Code van medische deontologie bepaalt: "De arts verstrekt de vereiste zorg aan wie in nood verkeert. Hij neemt de nodige veiligheidsmaatregelen in acht voor zichzelf en anderen."
De arts heeft een deontologische behandelings- en verzorgingsplicht. Bij een pandemie is het vervullen van zijn maatschappelijke rol primordiaal voor de gemeenschap.
Dit betekent niet dat hij zijn eigen veiligheid en die van anderen buiten beschouwing moet laten.
Het dilemma waarvoor de arts geplaatst wordt, namelijk zijn menselijke plicht om hulp te bieden, eensdeels, en de bescherming van zijn integriteit, anderdeels, mag niet beperkt worden tot het bepalen van de waarde die overheerst. Men moet streven naar de vereniging van beide waarden.
De behandelingsplicht gaat gepaard met de maximale bescherming van de veiligheid en de toekomst van de arts en zijn naasten dit door geschikte hygiëne-, gezondheids- en maatschappelijke maatregelen. Zowel de betrokken arts als de zorginstellingen en de gemeenschap moet hierover waken.
Een juiste spreiding van de risico's, op een transparante, professionele wijze en in overleg met al de betrokkenen, is een maatregel die gerechtvaardigd is door respect, billijkheid en solidariteit met de gezondheidsberoepsbeoefenaars die blootgesteld worden aan gevaar bij de uitoefening van hun beroep.
In deze uitzonderlijke omstandigheden moet bovendien maximaal gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden aan informatie- en communicatietechnologieën (met name tele- en videoconsultatie). De Orde zal erop toezien haar deontologische aanbevelingen inzake goede praktijkvoering aan te passen voor de aanwending van om het even welk middel dat kan bijdragen tot de medische behandeling van patiënten met beperking van fysiek contact.
In verband met de juridische vraag merkt het bureau op dat het misdrijf van schuldig verzuim vereist dat de persoon die geen hulp verleend heeft aan een andere persoon in ernstig en dreigend gevaar, kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen.
Zie :
- Advies van 24 januari 2009 betreffende de "Behandelingsplicht", Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 125
- Advies van 15 november 2014 betreffende "Risico op schuldig verzuim - Ebola", Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 147