keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Vorige pagina

5

pagina

Geneeskunde (Arbeids-)19/08/2000 Documentcode: a090008
Geneeskundig getuigschrift te voegen bij de aanvraag van een arbeidsvergunning

In zijn vergadering van 17 juni 2000 besprak de Nationale Raad de problematiek van het geneeskundig getuigschrift dat bij de aanvraag van een arbeidsvergunning dient gevoegd te worden (cf. de adviesaanvragen van de Provinciale Raad van Antwerpen d.d. 23 februari 1990 en 25 mei 1994).

De Nationale Raad doet de Provinciale Raad een door hem onderschreven nota van de studiedienst over deze problematiek geworden.

Nota van de studiedienst

Betreft : geneeskundig getuigschrift dat bij de aanvraag van een arbeidsvergunning dient gevoegd te worden.
Inleiding

Voor de tewerkstelling in België van bepaalde categorieën buitenlandse werknemers dient de werkgever vooraf van de bevoegde overheid (d.i. doorgaans de gewestelijke dienst bevoegd voor tewerkstelling en immigratie) een arbeidsvergunning te verkrijgen (art. 4, § 1, wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers) en dient de buitenlandse werknemer te beschikken over een vooraf van de bevoegde overheid verkregen arbeidskaart (art. 5, al. 1, wet van 30 april 1999).

Uitzonderingen daargelaten, moet bij de aanvraag van een arbeidsvergunning voor een buitenlandse werknemer die voor de eerste keer in België tewerkgesteld wordt een geneeskundig getuigschrift gevoegd worden waarin verklaard wordt dat niets erop wijst dat de betrokken werknemer, omwille van zijn gezondheidstoestand, in de nabije toekomst arbeidsongeschikt zal worden (art. 14 KB 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers).

Probleemstelling

Bovenstaande wettelijke bepalingen zijn van kracht sinds 1 juli 1999.

Vóór deze datum was de verplichting om bij de aanvraag van een arbeidsvergunning een geneeskundig getuigschrift te voegen terug te vinden in art. 2 van het KB van 6 november 1967 betreffende de voorwaarden van toekenning en intrekking van de arbeidsvergunningen en arbeidskaarten voor werknemers van vreemde nationaliteit.
In dit artikel werd bepaald dat uit het geneeskundig getuigschrift moest blijken dat niets erop wees dat de werknemer van vreemde nationaliteit ingevolge zijn gezondheidstoestand in een nabije toekomst arbeidsongeschikt zou worden (vgl. de huidige wettelijke bepaling) maar ook dat, quot;op grond van een algemeen onderzoek alsmede van een serologisch onderzoek en een radioscopie van de longen, hij door geen besmettelijke of overdraagbare ziekte was aangetast.quot;

Op basis van deze wettelijke bepaling werkten de inzake tewerkstelling en immigratie bevoegde gewestelijke diensten een model van geneeskundig getuigschrift uit waarvan de Nationale Raad

  • op 23 februari 1990 in kennis werd gesteld door de PR Antwerpen;
  • op 8 oktober 1990 door dr. X;
  • op 7 februari 1997 door de Hoge Gezondheidsraad.

Een nagenoeg identiek model van geneeskundig getuigschrift werd gebruikt door bepaalde stedelijke administraties (zie bijvoorbeeld de stad Antwerpen - brief van de PR Antwerpen van 25 mei 1994).

Tegen dit model van geneeskundig getuigschrift werden verscheidene bezwaren geuit waarvan de belangrijkste als volgt kunnen samengevat worden:

  • aan de hand van de op het formulier voorgeschreven medische onderzoeken (algemeen onderzoek, serologisch onderzoek en radioscopie van de longen) kan de arts niet concluderen of er al dan niet een besmettelijke of overdraagbare ziekte aanwezig is. Moet de arts dan, ongevraagd, het medisch onderzoek verruimen?
  • het getuigschrift is uiteindelijk bestemd voor een administratie waar niet nader aangeduide ambtenaren kennis kunnen nemen van zeer vertrouwelijke inlichtingen. De overgemaakte medische informatie is onvoldoende beveiligd tegen een eventueel oneigenlijk gebruik ervan.
Oplossing

Deze bezwaren zijn door de Nationale Raad sinds 9 mei 1990 herhaaldelijk overgemaakt aan de opeenvolgende bevoegde ministers.

Op 2 april 1993 liet mevrouw M. SMET, toenmalig minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Nationale Raad weten dat quot;na raadpleging van de Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde blijkt dat de opmerkingen van de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren gegrond zijn. Het door de immigratiediensten van de Gewesten op dit ogenblik gebruikte geneeskundig getuigschrift bevat inderdaad gegevens aangaande de door de Geneesheer gestelde diagnose. Dit is in tegenspraak met het vertrouwelijk karakter van medische gegevens en het beroepsgeheim. Het is bijgevolg aangewezen de inhoud van het geneeskundig getuigschrift te wijzigen. De Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde stelt voor, […] de uitgevoerde onderzoeken niet meer te vermelden en enkel het advies van de geneesheer te weerhouden dat […] vermeldt of betrokkene al of niet voldoet aan de voorwaarden van toekenning van de arbeidsvergunningen en arbeidskaarten. Bij de globale herziening van het Koninklijk besluit van 6 november 1967 zal derhalve voorgesteld worden artikel 2 aangaande het geneeskundig getuigschrift in die zin te wijzigen. Op grond van het voorafgaande zullen tezelfdertijd de drie Gewestministers in kennis gesteld worden van de noodzaak de door hun immigratiediensten gebruikte geneeskundige getuigschriften eventueel aan te passen.quot;

Uiteindelijk werd art. 2 van het K.B. van 6 november 1967 vervangen door art. 14 van het KB van 9 juni 1999. Zoals gezegd is in dit artikel alleen nog sprake van een afwezigheid van aanwijzingen dat de buitenlandse werknemer in de nabije toekomst om gezondheidsredenen arbeidsongeschikt zal worden en wordt geen melding meer gemaakt van de (resultaten van) medische onderzoeken.

Als bijlage bij deze nota vindt u de modellen van geneeskundige getuigschriften zoals die momenteel gebruikt worden. In overeenstemming met de nieuwe wettelijke bepalingen dient de arts slechts te attesteren dat hij de betrokken buitenlandse werknemer onderzocht heeft en dat niets erop wijst dat hij wegens zijn gezondheidstoestand in de nabije toekomst arbeidsongeschikt zal worden.

Machteld Van Lil
6 juni 2000

Aids15/04/2000 Documentcode: a089001
Potentieel besmettingsrisico - Ambulanciers en brandweermannen

Een provinciale raad legt een nieuwe brief voor van de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (DBDMH). Dit schrijven sluit aan bij de correspondentie die deze Dienst voordien met de provinciale raad voerde en naar aanleiding waarvan de Nationale Raad reeds advies verleende op 19 februari 2000 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 88 , juni 2000, p. 21).
De korpsgeneesheer van de DBDMH citeert de punten 6
(1) en 7 (2) van het advies van de Nationale Raad inzake aids van 16 oktober 1993 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 63, maart 1994, p. 25) en legt de volgende vragen voor :

  1. kan een brandweerman, zowel in zijn hoedanigheid van 100-ambulancier als van redder in het kader van bevrijdingsoperaties of van een brand, inzake bescherming tegen besmettelijke ziekten, gelijkgesteld worden met het personeel verbonden aan een ziekenhuis (punt 6);
  2. kan, mits de striktste waarborgen betreffende het medisch geheim en zonder er een geschiktheidsvoorwaarde van te maken, bij de aanwerving van een brandweerman, het resultaat van een opsporingstest voor aids worden gevraagd (punt 7) ?

Antwoord van de Nationale Raad :

De Nationale Raad bevestigt zijn brief van 24 februari 2000. Als bijlage sturen wij u verscheidene adviezen uitgebracht door de Nationale Raad inzake de accidentele besmetting door een infectieuze drager van een besmettelijke ziekte.

Het is de taak van de ziekenhuisarts, verantwoordelijk voor de behandeling van de betrokken patiënt, indien hij dit nodig acht, de arts van de DBDMH te waarschuwen voor een potentieel besmettingsrisico.

Bij de aanwerving van ambulanciers moeten de condities vastgelegd door de administratieve overheid, meer bepaald qua hygiëne en preventie, geëerbiedigd worden.

Advies van de Nationale Raad van 16 oktober 1993 – Tijdschrift nr. 63, p. 25 :

Zoals in 1987 heeft de Nationale Raad zich gebogen over de door de AIDS-ziekte opgeworpen problemen en hij staat erop enkele punten nader te preciseren.

De ethische principes van de geneeskunde, in het bijzonder in verband met deze infectieziekte, moeten in herinnering gebracht worden :

  • wat de rechten op verzorging door een geneesheer betreft, zijn alle patiënten gelijk en elke vorm van discriminatie is verboden;

  • elk individu heeft recht op eerbied voor zijn persoonlijke levenssfeer en een absoluut respect voor zijn vertrouwelijke mededelingen;

  • in een maatschappij en a fortiori op het vlak van de gezondheid is een inmenging in de persoonlijke levenssfeer of een beperking van de individuele vrijheid slechts denkbaar met het oog op de bescherming van een of meerdere individuen tegen een reëel gevaar. Om die reden is de geneesheer eveneens verplicht ieder risico verbonden aan de uitoefening van zijn beroep zo veel mogelijk te beperken, zowel voor zichzelf als voor zijn medewerker;

  • elke arts heeft een preventieve, informatieve en educatieve opdracht; de bevoorrechte arts patiënt relatie is meer dan ooit van essentieel belang in deze.

Rekening houdende met de medische ethiek en de problemen van de samenleving worden volgende richtlijnen uitgevaardigd:

  1. De arts heeft de plicht zich op de hoogte te houden van de vooruitgang van de wetenschappelijke kennis in verband met deze ziekte.

  2. Artsen, verpleegkundigen en paramedici zijn beroepshalve blootgesteld aan accidentele besmetting via contact met bloedsecreties en excrementen van patiënten. Zij moeten bovendien vermijden via hun medische handelingen het virus van de ene op de andere persoon over te brengen. De artsen moeten zelf de vereiste hygiëne en steriliteitsvoorschriften naleven en deze ook doen naleven door hun paramedische medewerkers en verpleegkundigen. Bedoelde voorschriften moeten steunen op de door de wetenschappelijke autoriteiten uitgevaardigde aanbevelingen.

  3. Bij correcte naleving van de voorschriften inzake hygiëne zijn risico's op besmetting en overdracht gering. De arts mag om deze reden in geen enkel geval de nodige verzorging weigeren aan een HIV seropositieve patiënt of een patiënt behorende tot een HIV risicogroep. Onder de waarborg van het medisch beroepsgeheim moet de arts zijn patiënt ertoe aanzetten hem toe te vertrouwen of hij tot een risicogroep behoort of seropositief is.

  4. In het ziekenhuismilieu moet de arts ervoor waken dat de HIV seropositiviteit voor de patiënt geen discriminatie in verzorging of comfort meebrengt; bij iedereen dienen dezelfde hygiëneregels nageleefd te worden. De manier waarop informatie omtrent de HIV seropositiviteit van een patiënt wordt doorgegeven, moet strikt confidentieel zijn met inachtneming van het medisch beroepsgeheim.

  5. Het is wenselijk dat bedoelde tests slechts gebeuren met de toestemming van de betrokken persoon zoals overigens gebruikelijk is voor tal van andere diagnostische onderzoekingen. De test zal niet gebeuren als de patiënt er zich expliciet tegen verzet: in zulk geval staat het de arts vrij behoudens in dringende gevallen om deze persoon als patiënt te weigeren.
    Het resultaat van een positieve HIV test zal uitsluitend aan de patiënt zelf worden medegedeeld en wel met de nodige omzichtigheid, uitleg en aanbevelingen.

  6. Wanneer dringend een invasieve ingreep uitgevoerd moet worden, mag de HIV seropositiviteit opgespoord worden ter bescherming van het medisch en verpleegkundig personeel.

  7. Ter bescherming van de patiënt, vermijde elke arts en verplegende die HIV seropositief is, invasieve ingrepen te verrichten of er aan deel te nemen.

  8. Bij seropositieve personen moet er worden op aangedrongen dat zij hun mogelijke bronnen van infectie alsmede de door hen mogelijks besmette personen verwittigen. Zij moeten worden voorgelicht over de geëigende middelen om besmetting van andere personen te voorkomen.

  9. Epidemiologisch onderzoek naar HIV antilichamen mag slechts voor wetenschappelijke doeleinden gebeuren. Een dergelijke enquête is deontologisch maar aanvaardbaar indien de betrokkene daarmee vooraf heeft ingestemd.

  10. Artsen werkzaam in laboratoria voor klinische biologie moeten ervoor waken dat de resultaten van serologische testen voor HIV slechts aan de geneesheer aanvrager worden meegedeeld.

  11. Artsen hebben de plicht hun patiënten die tot risicogroepen behoren ervan te overtuigen in geen geval bloed, sperma of organen af te staan.

  12. De arts heeft de plicht het gebruik van steriel wegwerp materiaal aan te bevelen voor injecties door zowel artsen, verpleegkundigen als anderen.

  13. Het HIV virus wordt meestal overgedragen via seksuele weg (hetero of homoseksuele). Rekening houdend met de jongste wetenschappelijke bevindingen, en buiten zeldzame situaties waarin een evident risico op verwonding bestaat, houden de normale fysieke contacten die eigen zijn aan een gezins , beroeps , school en sociaal leven geen risico in op besmetting. De HIV seropositiviteit vormt derhalve geen rechtvaardiging voor discriminerende maatregelen op grond van medische argumenten.

  14. Indien een verzekeringsmaatschappij met het oog op de afsluiting van een overeenkomst een HIV test voorziet, kan de keurende arts die test slechts laten uitvoeren mits het informed consent van de betrokkene. De keurende arts zal de betrokkene ervan inlichten dat hij in functie van zijn opdracht zowel diens eventuele weigering van de test als de uitslag van de test dient te melden aan de adviserend arts van de verzekeringsmaatschappij .
    Deze adviserend arts dient de resultaten van een keuringsonderzoek aan de betrokkene en/of aan de door deze laatste aangeduide behandelende arts te melden. De kandidaat verzekerde moet immers de mogelijkheid hebben van zijn verzoek om een verzekeringsovereenkomst af te zien vooraleer enige medische inlichting door de adviserend arts aan de verzekeraar wordt overgemaakt.

  15. Arbeidsgeneesheren mogen de werkgever nooit informeren over de medische redenen van hun advies over een werknemer, ook niet over de uitslag van een HIV test met informed consent van de werknemer uitgevoerd noch over weigering van zulke test door de werknemer.
    Hetzelfde geldt voor de geneesheer die door een werkgever gelast is hem een deskundig advies te verlenen over de geschiktheid van een kandidaat werknemer.

Advies van de Nationale Raad van 24 oktober 1998 – Tijdschrift nr. 83, p. 11 :

De Nationale Raad stelt voor dat de provinciale raad onderstaande brief zou sturen aan de adviesvragende arts:

"Betreft : houding die aangenomen dient te worden ten aanzien van een gekende HIV-positieve patiënt die door onoplettendheid derden besmet kan hebben.

Wat betreft de derden die per ongeluk in contact kwamen met biologische producten van een gekende HIV-patiënt of met technisch materiaal dat gebruikt werd voor de verzorging van deze patiënt, moet hun serologie herhaaldelijk onderzocht worden, volgens de meest recente aanbevolen schema's, om het bestaan van een besmetting te bevestigen of te ontkrachten.

Wat betreft de gekende HIV-patiënt, is het belangrijk te weten in welk stadium zijn aandoening zich bevindt en in het bijzonder zijn viremie. Hiertoe kan men hem dringend verzoeken in te stemmen met een serologisch onderzoek, zonder hem ertoe te kunnen verplichten. De regels van het beroepsgeheim moeten strict geëerbiedigd worden door de interveniënten in de verzorging, zowel ten aanzien van de donor als van de potentiële ontvanger(s).

Wanneer men de toestemming verkreeg van de potentiële donor, moet hem het resultaat van het onderzoek meegedeeld worden en moet zijn akkoord gevraagd worden om de potentieel besmette persoon (personen) op anonieme manier in te lichten teneinde aan deze laatste(n) enerzijds elementen te bezorgen in verband met een mogelijke infestatie en, anderzijds, indien nodig een prognose te formuleren.
Overredingskracht is dus geboden, gezien de gewaarborgde vertrouwelijkheid!

De weigering van de potentiële donor kan niet bestempeld worden als niet-hulpverlening aan een persoon in gevaar. De diagnostische stappen ten aanzien van potentieel besmette derden, de eventuele therapeutische beslissingen die hen betreffen en de preventieve maatregelen om de verspreiding te vermijden, zijn inderdaad niet afhankelijk van de toestemming door de potentiële donor om zijn serologie te laten onderzoeken."

(1) "Wanneer dringend een invasieve ingreep uitgevoerd moet worden, mag de HIV seropositiviteit opgespoord worden ter bescherming van het medisch en verpleegkundig personeel."
(2) "Ter bescherming van de patiënt, vermijde elke arts en verplegende die HIV seropositief is, invasieve ingrepen te verrichten of er aan deel te nemen."

Aids19/02/2000 Documentcode: a088015
Blootstelling van het ambulancepersoneel aan infectierisico's

Een provinciale raad maakt zijn correspondentie over met de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (DBDMH) die advies vraagt over een brief die hij reeds meermaals stuurde naar de erkende "100"-spoedgevallendiensten van de regio betreffende de volgende problemen :

  1. de profylaxe tegenover zijn ambulancepersoneel in geval van contact, en a fortiori van potentieel verdacht of besmettelijk contact, met een door een infectieziekte getroffen patiënt (bv. tuberculose, meningitis, hepatitis B en C, aids, ...);
  2. de bescherming van de patiënten die later in dezelfde ziekenwagen vervoerd worden.

Wanneer de korpsgeneesheer van de DBDMH vraagt om ingelicht te worden over de potentiële besmettelijkheid van de vervoerde patiënten, wordt hem dit geweigerd door de ziekenhuisartsen. De vraag is nu of zij hier terecht het medisch geheim inroepen want het is niet de bedoeling de identiteit van de patiënten te achterhalen maar alleen te weten te komen welke ambulanciers hen hebben vervoerd.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad is van oordeel dat de gevraagde inlichtingen de identificatie van de patiënt toelaten en de eerbiediging van het medisch geheim bijgevolg onmogelijk maken.

Hij vestigt de aandacht op de preventieve maatregelen die in alle omstandigheden genomen moeten worden en die onder de bevoegdheid vallen van de “preventieadviseur-arbeidsgeneesheer”, waarnaar verwezen wordt in artikel 7 van het koninklijk besluit van 29 april 1999 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s bij blootstelling aan biologische agentia op het werk.

Aids25/09/1999 Documentcode: a087004
Follow-up van prikaccidenten

Naar aanleiding van de bespreking van de procedure voor de follow-up van prikaccidenten vraagt een comité voor ziekenhuishygiëne het advies van de Nationale Raad over volgende punten :

  1. indien een verpleegkundige zich prikt met een naald die reeds gebruikt is bij patiënt X, mogen dan bepaalde bloedtesten gebeuren bij patiënt X teneinde hepatitis, aids enz. uit te sluiten;
  2. wie mag deze testen aanvragen en onder welke voorwaarden;
  3. mag het comité voor ziekenhuishygiëne hierbij een coördinerende rol spelen (opvolging, contacten met de arbeidsgeneesheer enz.)?

Antwoord van de Nationale Raad :

1. indien iemand per ongeluk langs percutane weg besmet raakt door het bloed of een biologische vloeistof van een patiënt, gaat het over een arbeidsongeval. De medische en juridische regeling van dit arbeidsongeval valt onder de arbeidsgeneeskundige dienst waarbij de betrokkene is aangesloten en dient te verlopen in nauwe samenwerking met deze dienst.
2. het is wenselijk dat over de houding die aangenomen dient te worden bij dit soort van ongeval een protocol opgesteld wordt in overleg met de dienst preventie en veiligheid (comité voor veiligheid en hygiëne), alsook met de commissie voor ethiek van de instelling. De rol hierin van deze commissie is overigens beperkt tot deze consultatie.
Sommige ziekenhuizen beschikken over dergelijke standaardrichtlijnen, die eveneens de goedkeuring moeten krijgen van de medische directie van de instelling (zie bijlage).
3. indien het incident zich voordoet in een ziekenhuis en het slachtoffer zich aanmeldt op de spoedgevallendienst, kan deze dienst met de toestemming van de persoon die aan de basis ligt van het incident, toegang hebben tot diens dossier en rekening houden met de medische inlichtingen die het bevat, met de toestemming van de patiënt.
4. indien de serologie van deze persoon niet gekend is, moet zijn toestemming verkregen worden voor elk bloedonderzoek of elke bloedafname. Bij weigering en rekening houdend met andere elementen (bijvoorbeeld risicopersoon) kan dit een klinisch element uitmaken voor vermoeden van seropositiviteit.
5. de toestemming van het potentiële slachtoffer dient eveneens verkregen te worden voor elke bloedafname en elk bloedonderzoek. In geval van weigering, dient de persoon ervan verwittigd te worden dat hij het risico loopt geen aanspraak te kunnen maken op de verzekering die het arbeidsongeval dekt.

Als bijlage vindt u een voorbeeld van een protocol dat opgesteld werd door een arbeidsgeneeskundige dienst voor dit soort van ongeval, alsook een formulier betreffende de voorgelichte toestemming in geval van mogelijke besmetting door HIV.

Bijlagen :

  1. de door IDEWE (Interbedrijfsgeneeskundige Dienst voor Werkgevers vzw - Interleuvenlaan, 58 - 3001 Leuven) opgestelde procedure bij naaldprikongevallen
  2. voorbeeld van voorgelichte toestemming

Bijlage 1

PROCEDURE BIJ NAALDPRIKONGEVALLEN, VERWONDINGEN EN INCIDENTEN MET BLOEDCONTACT

1. Procedure bij naaldprikongevallen, bloedspatten op niet-intacte huid of slijmvliezen en verwondingen met bloedcontact die geen verdere behandeling vereisen.

1.1 EHBO-procedure :
  • zoveel mogelijk laten uitbloeden
  • zorgvuldig ontsmetten
  • uitgebreid noteren in het EHBO-register
1.2. BLOEDNAME-procedure : uit te voeren volgens schema, door de Arbeidsgeneeskundige Dienst

KONTAKTBLOED, drager van

WERKNEMER

? ongekend

HBV+

HCV-

HIV-

HBV-

HCV+

HIV-

HBV-

HCV-

HIV+

HBV-

HCV-

HIV-

wel anti- stoffen

HBV

bloedname voor HCV-en HIV-markers op 0 en 6 mnd

alleen EHBO-procedure

geen anti-stoffen

HBV

1. bloedname voor HCV- en HIV-markers op 0 en 6 mnd.

2. onmiddellijk toediening van anti-HBs hyperimmuunglob.

3. eventueel starten van HBV-vaccinatie (alleen op arb. gen. dienst)

1. onmiddellijk toediening van anti-HBs hyperimmuunglob.

2. eventueel starten van HBV-vaccinatie

(alleen op arb. gen. dienst)

Bloed-name voor HCV-markers op 0 en 6 maand

Bloed-name voor HIV-markers op 0 en 6 maand !
anti-virale therapie over-wegen

Alleen EHBO procedure

anti-stoffen HBV?

1. bloedname voor HBV-, HCV- en HIV-markers op 0 en 6 mnd.

2. onmiddellijk toediening van anti-HBs hyperimmuunglob.

3. eventueel starten van HBV-vaccinatie (alleen op arb. gen. dienst)

1. bloedname voor HBV-marker

2. onmiddellijk toediening van anti-HBs hyperimmuunglob.

3. eventueel starten van HBV-vaccinatie (alleen op arb. gen. dienst)

HBV = hepatitis B-virus
HCV = hepatitis C-virus
HIV = humaan immunodefic. Virus
* Anti-virale therapie overwegen: advies vragen bij de curatieve sector met name de geneesheer-specialist algemene inwendige geneeskunde (...); buiten de werkuren: via de telefooncentrale, thuis of supervisiewacht van wacht van Algemene Inwendige Geneeskunde. Het is dan ook noodzakelijk dat de betrokkene ONMIDDELLIJK (binnen het uur) contact opneemt met één van deze geneesheren.

1.3. TOELICHTING bij het overzichtsschema

- De bloedname gebeurt binnen de week en na 6 maanden door de Arbeidsgeneeskundige Dienst.
Indien men met zekerheid weet dat patiënt zowel HBV-, HCV-, als HIV-negatief is, dient geen bijkomend bloedonderzoek bij de werknemer te gebeuren.
- Het voorschrift voor anti-HBs hyperimmuunglobulinen wordt opgesteld door de Arbeidsgeneeskundige Dienst of bij afwezigheid door een geneesheer naar keuze.
Deze immuunglobulinen zijn op voorschrift te verkrijgen bij de apotheker en buiten de werkuren via de dienst spoedgevallen.
De toediening van anti-HBs hyperimmuunglobulinen moeten BINNEN DE 24 UUR gebeuren door een geneesheer.
- De Arbeidsgeneeskundige Dienst zorgt voor de eventuele aanvraag voor terugbetaling van het hepatitis B-vaccin via het Fonds voor Beroepsziekten.

1.4. AANGIFTE-procedure :

De Arbeidsgeneeskundige Dienst maakt het attest voor de ongevalsverzekering op (enkel in geval er medische prestaties zijn o.a. bloedname, eventuele consultatie bij de geneesheer e.d.).
Dit attest moet door de werknemer binnen de week bezorgd worden aan de personeelsdienst.

Elke verwonding met bloedcontact waarvoor verzorging nodig is.

2.1. EHBO-procedure :
  • zoveel mogelijk laten uitbloeden
  • zorgvuldig ontsmetten
  • uitgebreid noteren in het EHBO-register.
2.2. VERZORGING-procedure :

via de dienst spoedgevallen.

2.3. BLOEDNAME-procedure :
  • De dienst spoedgevallen dient anti-HBs hyperimmuunglobulinen toe.
  • De bloedname voor hepatitis- en HIV-markers (zie schema) gebeurt binnen de week op de Arbeidsgeneeskundige Dienst. Indien nodig wordt de hepatitis B-vaccinatie gestart.
2.4. AANGIFTE-procedure :

De dienst spoedgevallen maakt het attest voor de ongevalsverzekering op. Dit attest moet binnen de week bezorgd worden aan de personeelsdienst.

3. Incident: Intacte huid.

3.1. EHBO-procedure :
  • zorgvuldig en uitvoerig wassen en ontsmetten
  • vermelden in EHBO-register

BESLUIT

Bij een prik- of snijongeval :

1. contacteer de dienst spoedgevallen (...)

  1. Bij elke verwonding met bloedcontact waarvoor VERZORGING nodig is (punt 2.2.).
  2. Wanneer er hyperimmuunglobulinen dienen toegediend te worden en de Arbeidsgeneeeskundige Dienst of de arts van de afdeling niet bereikbaar is.

2. contacteer de Arbeidsgeneeskundige Dienst : (...)

  1. Binnen de 24 uur voor toediening van anti-HBs hyperimmuunglobulinen.
  2. Binnen de week na het ongeval indien er een bloedname voor hepatitis- en/of HIV-markers (zie schema) moet gebeuren.
  3. Indien er gestart wordt met de hepatitis B-vaccinatie wordt een aanvraag tot terugbetalin van het vaccin aangevraagd via het Fonds voor de Beroepsziekten.
  4. Voor het invullen van het medisch attest voor de ongevalsverzekering (indien nodig).

3. contacteer de Veiligheidsdienst : (...)

Binnen de week als er een medisch attest voor de ongevalsverzekering ingevuld werd.

4. contacteer de geneesheer-specialist Algemene Inwendige Geneeskunde:
ONMIDDELLIJK (=binnen het uur na contact met bloed van een HIV+ patiënt)

PROFYLAXE VAN INFECTIE NA NAALDPRIKONGEVAL: HIV INFECTIE

Deze richtlijnen gelden enkel voor gevallen van percutane besmetting met bloed/bloederig lichaamsvocht van gekend HIV seropositieve patiënten. Ze gelden niet voor ongevallen met bloed van patiënten met risicofactoren voor HIV of met onbekende HIV status. Ze gelden niet voor ongevallen waarbij geen contact met patiëntenbloed optrad. De richtlijnen zijn gesteund op de theoretische inzichten betreffende HIV transmissie, effecten van antiretrovirale therapie in andere settings en beperkte retrospectieve gegevens betreffende het gebruik van AZT (Retrovir, zidovudine) bij prikongevallen in het verleden. Globaal is het risico op infectie na naaldprik klein: ± 0.3 %. In geselecteerde gevallen is het echter hoger en kan het waarschijnlijk verlaagd worden door toediening van geneesmiddelen.

Procedure

1. Profylaxe met geneesmiddelen na naaldprikongeval bij een HIV seropositieve patiënt is een urgentie. Zo geneesmiddelen nodig geacht worden, dienen deze zo snel mogelijk, liefst binnen de 2 uren toegediend te worden. Wacht niet tot de volgende ochtend !

2. Contacteer zo snel mogelijk een staflid van de afdeling Algemene Inwendige Geneeskunde met ervaring op het vlak van HIV infectie, bv. ... . Indien niet bereikbaar in het ziekenhuis, kunnen deze geneesheren thuis gebeld worden via de centrale.

3. Indien geen van bovenvermelde artsen beschikbaar is, dient met de arts van wacht van Algemene Inwendige Geneeskunde op Spoedgevallen, overlegd te worden op basis van hieronder vermelde criteria.

4. Contacteer de arbeidsgeneesheer (IDEWE) tijdens de werkuren. Hij zal de bloedname voor testen op HIV uitvoeren.

Welke ongevallen komen in aanmerking voor profylaxe met geneesmiddelen ?

Risicofactoren

1. Percutane: blootstelling: prik door de huid (bloeding), snijwonde, contact met wonde van de werknemer, Transfusie of injectie.

2. Grote hoeveelheid bloed: Naaldprik met holle naald die in contact geweest is met bloed of scalpel met bloed besmeurd. Hoogste risico zijn naalden waarlangs bloed genomen werd of waarbij rechtstreekse intravasculaire injectie werd gegeven. Een naald waarmee bijvoorbeeld een injectie via een latexinfuuspoort op afstand van de patiënt werd gegeven houdt een verwaarloosbaar risico in en vormt geen indicatie.

3. Niet alle patiënten zijn even besmettelijk. Meest besmettelijk zijn patiënten met gevorderde HIV infectie ("AIDS") o met bekend hoge viral load (° 30 000, zie dossier patiënt). Symptoomloze patiënten met vrij goede immuniteit (bv.: CD4 >200, zie dossier patiënt) houden een lager risico in.

Praktisch
  • zo percutaan, grote hoeveelheid, meest besmettelijk : aanbeveling
    Retrovir, AZT, zidovudine 3 x 200mg (=2) per dag
    plus
    Epivir, 3TC, lamivudine 2 x 150mg (=1) per dag
    plus
    Crixivan, Indinavir 3 x 800mg (=2) per dag
    (dus in totaal 14 pillen per dag gespreid over het etmaal)
  • zo percutaan, grote hoeveelheid bloed, niet meest besmettelijk : aanbeveling
    Retrovir als hierboven
    plus
    Epivir als hierboven
    (dus in totaal 8 pillen per dag).
    Zo de patiënt reeds meer dan 6 maanden zowel Retrovir als Epivir genomen heeft, is associatie van Crixivan in dezelfde dosis aangewezen.
  • zo percutaan, geringere hoeveelheid bloed: te overwegen
    Retrovir + Epivir als hierboven. Hier is het nut van profylaxe in verhouding tot de risico's minder duidelijk.

Profylaxe wordt niet gegeven aan vrouwen die mogelijk zwanger zijn, zwangerschap is uit den boze tijdens deze profylaxe. Na naaldprikongeval dient de werkgever als theoretisch besmettelijk beschouwd te worden (geen onbeschermde sexuele contacten (condoom!), geen bloeddonaties. In elk geval dient zo snel mogelijk (daags nadien, ten laatste na het weekend) contact genomen te worden met bovenvermelde artsen voor definitieve counseling. Indien volgens de criteria geneesmiddelen nodig zijn, is het beter te starten en na overleg eventueel te stoppen dan pas na een paar dagen te starten ! Terugbetaling van deze medicatie is op dit ogenblik niet voorzien, noch door RIZIV, noch door arbeidsgeneeskunde of verzekering.

Addenda :
  1. informed consent: toestemmingsformulier.
  2. bijsluiter Retrovir, Epivir, patiënteninformatie Crixivan.

Bijlage 2

Voorgelichte toestemming

U bent zopas het slachtoffer geworden van een arbeidsongeval met een biologische vloeistof die (potentieel) besmet is met het humaan immunodeficiëntie virus (HIV) : bloed of een andere biologische vloeistof. Er bestaat een kans op besmetting, die geschat wordt op 1/300 bij een prik met een naald besmeurd met bloed van een HIV-besmette patiënt. Ofschoon het risico gering is, heeft u theoretisch baat bij een preventieve behandeling (profylaxe met geneesmiddelen). Het risico op besmetting daalt met 79 %, jammer genoeg niet met 100%.

De indicatie voor en het soort van chemoprofylaxe worden vastgesteld naar gelang van de wijze van blootstelling (percutaan, mukeus of cutaan), de potentieel besmettelijke biologische vloeistof, de virologische, immunitaire en therapeutische kenmerken van de bronpatiënt, alsook uw gezondheidstoestand. De eventuele chemoprofylaxe bestaat in de associatie van meerdere molecules, doorgaans drie (tritherapie), in mindere mate twee (bitherapie). Zij moet zo vlug mogelijk na het ongeval gestart worden : idealiter binnen de 2 uur en zeker binnen de 4 uur. Deze behandeling moet voortgezet worden gedurende een totale periode van 4 weken.

Zoals voor elk geneesmiddel, bestaat er een risico op nevenwerkingen die variëren volgens de voorgeschreven molecules (zie bijgevoegde tabel). De antiretrovira (geneesmiddelen tegen het HI-Virus) zijn echter vrij recente geneesmiddelen en mogelijk bestaan er nevenwerkingen op langere termijn die nog niet gekend zijn. Wanneer ongewenste verschijnselen optreden, is het vaak mogelijk het behandelingsschema aan te passen. In geval van overgevoeligheid dient u dus zo vlug mogelijk contact op te nemen met de arts die de profylaxe met geneesmiddelen voorgeschreven heeft. Wij raden u ten zeerste aan de behandeling niet stop te zetten op eigen beslissing.

Er wordt u een klinische en biologische follow-up op raadpleging voorgesteld. De eerste raadpleging vindt plaats op de spoedgevallendienst. De chemoprofylaxe wordt besproken en gestart indien er aanwijzing toe is.
Vervolgens wordt een eerste bloedtest uitgevoerd (HIV-serologie, Hepatitis B en Hepatitis C) en wordt de klassieke procedure voor een arbeidsongeval gevolgd. Er wordt een ongevalaangifte ingevuld en u krijgt de nodige inlichtingen voor de verzekering en de follow-up.

Gewoonlijk ziet men u een keer per week (dag 7, 14, 21 en 28) op raadpleging terug in de dienst Algemene Inwendige Geneeskunde (-1, B3), voor een controle van de klinische en biologische tolerantie ten opzichte van de voorgeschreven behandeling. Serologische controles en/of de opsporing van het viraal genoom via technieken van moleculaire biologie worden uitgevoerd 1.5, 3, 6, en 12 maanden na het ongeval. Tijdens deze raadplegingen worden eveneens controles op Hepatitis B- en Hepatitis C-serologie uitgevoerd. De kosten voor behandeling, raadpleging en bloedafname dienen aangegeven te worden bij de verzekering van uw werkgever. Er kunnen u geen enkele kosten aangerekend worden.

Gedurende drie maanden dient u bepaalde regels in acht te nemen in uw dagelijkse leven. In het bijzonder mag u alleen beschermde seksuele contacten hebben en moet u afzien van elke bloed- of orgaandonatie.

Bij zwangerschap is een profylactische behandeling mogelijk, maar de keuze van de voorgeschreven geneesmiddelen is delicater.

Aarzel niet om vragen te stellen. De arts die zich over u buigt in de spoedgevallendienst, zal ze beantwoorden. Voorts kunt u telefonisch contact opnemen met de leden van het Behandelingscentrum (verpleegkundigen, psychologen, artsen, ...). Het staat u natuurlijk vrij de voorgestelde profylactische behandeling te aanvaarden of te weigeren. Indien u weigert, waarborgen wij u dezelfde kwaliteit van verzorging en follow-up.

Mutualiteiten20/05/1978 Documentcode: a026020
Mutualiteit - Profylaxe tegen tuberculose

Een medisch adviseur bij de mutualiteit vraagt aan een behandelende geneesheer hem te willen mededelen of de personen uit de onmiddellijke omgeving van een van zijn t.b.‑patiënten werden onderzocht met het oog op het opsporen van de infectieoorzaak of andere besmettelijke gevallen.

Indien een dergelijk onderzoek niet plaatsvond, wenst de behandelende geneesheer persoonlijk dit profylactisch onderzoek uit te voeren of verkiest hij dat de sociale dienst van de mutualiteit het nodige doet ?

De inlichtingen zijn bestemd voor het Verbond der ... Mutualiteiten.

- Na kennis te hebben genomen van het advies geformuleerd door de Nationale Raad, heeft de directeur van het Verbond der mutualiteiten in kwestie aan de betrokken provinciale raad bijkomende inlichtingen verstrekt. Uit dat schrijven blijkt dat, zoals ten onrechte uit het bedoelde dokument kon worden afgeleid, de medische inlichtingen niet bestemd waren voor het Verbond der mutualiteiten, ... maar enkel en alleen voor de medische dienst.

- Nadat het probleem opnieuw onder al zijn deontologische aspekten werd onderzocht, nl.: medisch geheim, vrije keuze van de patiënt, preventieve geneeskunde, relatie medisch adviseurbehandelende geneesheer, heeft de Nationale Raad tenslotte in zijn vergadering van 20 mei 1978, het volgende advies uitgebracht:

De Nationale Raad begrijpt en deelt de bezorgdheid van de geneesheer‑directeur van het Verbond der mutualiteiten die, in het belang van de bevolking, een goede profylaxe tegen de tuberculose wenst te waarborgen.

In bepaalde sociale of socio‑ekonomische situaties heeft de behandelende geneesheer soms af te rekenen met praktische moeilijkheden bij het leiden van een goede profylactische enquête.

In dergelijke gevallen kan een gelukkige samenwerking tussen de behandelende geneesheer en de medische adviseur van de mutualiteit ongetwijfeld efficiënt zijn.

Deze samenwerking gebeurt in eerbied voor de prerogatieven van de behandelende geneesheer en zonder inmenging in diens therapeutische beslissingen.

De medische adviseur zal derhalve zijn interventie beperken tot het voorstellen van een onderlinge samenwerking tussen zijn eigen dienst en de behandelende geneesheer zonder evenwel deze laatste vooraf te ondervragen in verband met wat hij reeds heeft ondernomen of wat hij van plan is te doen.

Onder deze voorwaarden heeft de behandelende geneesheer er alle belang bij, in minder alledaagse gevallen, op dit voorstel in te gaan nadat hij evenwel eerst de toestemming heeft verkregen van de patiënt.

Het formulier dat ten dien einde aan de artsen wordt gericht zou evenwel een minder administratief karakter moeten hebben terwijl punt 1 ervan achterwege dient te worden gelaten.

De Nationale Raad constateert verder dat de geneesheer‑directeur toegeeft dat medische gegevens niet aan het Verbond der mutualiteiten kunnen worden medegedeeld zonder het beroepsgeheim te schenden, zoals ten onrechte uit het gelaakte dokument kon worden afgeleid, maar wel uitsluitend aan de medische dienst mogen worden doorgegeven.

Beroepsgeheim01/01/1976 Documentcode: a025007
Probleem voorgelegd door een Comité voor Veiligheid en Hygiëne van de Openbare Onderstand betreffende de identifikatie van patiënten met serumhepatitis

Gebruik van een specifiek merkteken in ziekenhuizen voor de identifikatie van patiënten die lijden aan serumhepatitis alsmede van de bij hen uitgevoerde prelevementen teneinde het hoge percentage van hepatitis bij het personeel van ziekenhuizen en laboratoria te vermijden.

Het belangrijke aspekt blijft natuurlijk het beroepsgeheim dat, door het aanbrengen van een specifiek teken op de temperatuurtabel van de patiënt alsmede op de proefbuisjes die aan de laboratoria worden overgemaakt, in zekere mate zou kunnen worden geschonden.

In ziekenhuismilieus betekent serumhepatitis een moeilijk probleem. In bepaalde diensten wordt namelijk tot 35 % van het medisch en technisch personeel door deze ziekte getroffen tijdens de eerste twee of de eerste vijf dienstjaren.

Het medisch en paramedisch personeel dient bijgevolg in de mate van het mogelijke te worden beschermd. Dit kan slechts gebeuren door het medisch geheim met het personeel te delen, maar dit terzelfdertijd tot een minimum te herleiden.

Gezien de ernst van de toestand is de Raad van oordeel dat het inderdaad wenselijk is op de temperatuurtabel van de patiënten die lijden aan serumhepatitis alsmede op de bloed en urinestalen die van hen afkomstig zijn en bestemd zijn voor laboratoriumonderzoek, een specifiek teken aan te brengen op voorwaarde, dat dit diskreet gebeurt en enkel het medisch en paramedisch personeel dat zich met die patiënten bezig houdt, dat merkteken kent.

Wij maken van deze gelegenheid gebruik om eraan te herinneren dat het paramedisch personeel, om dezelfde redenen als de artsen zelf, door het beroepsgeheim is gebonden.

Vorige pagina

5

pagina