keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Honoraria25/04/2025 Documentcode: a172006
Handelwijze van artsen bij de kamerkeuze van de patiënt bij een ziekenhuisopname.

In zijn vergadering van 25 april 2025 bestudeerde de nationale raad van de Orde der artsen de handelwijze van artsen bij de kamerkeuze van de patiënt in het kader van een ziekenhuisopname.

De raad heeft vernomen dat sommige ziekenhuisartsen patiënten financieel onder druk zetten om te kiezen voor een individuele kamer. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de aanrekening van extra ereloonsupplementen voor de postoperatieve raadpleging als drukmiddel wordt aangewend wanneer de patiënt opteert voor een tweepatiëntenkamer of een gemeenschappelijke kamer. Indien daarentegen gekozen wordt voor een individuele kamer, zou voor de postoperatieve raadpleging het verbintenistarief worden toegepast.

Deze praktijk omzeilt de wettelijke beperking op de vrije bepaling van het honorarium wanneer de patiënt kiest voor een tweepatiëntenkamer of een gemeenschappelijke kamer. De ereloonsupplementen die niet kunnen worden aangerekend omwille van deze kamerkeuze, worden achteraf aangerekend tijdens de ambulante nazorg.

Op wettelijk vlak geldt een verbod om ereloonsupplementen te vragen bij een opname in een tweepatiëntenkamer of een gemeenschappelijke kamer.[1] De vrije bepaling van het honorarium van de arts geldt nog wel ten aanzien van patiënten die kiezen voor een individuele kamer, maar ook daar voorziet de wet in bepaalde uitzonderingen.[2]

Ongeacht de kamerkeuze heeft de patiënt steeds het recht op hetzelfde aanbod aan kwaliteitsvolle gezondheidszorg. Dit aanbod betreft de verstrekkingen die in het ziekenhuis worden aangeboden, de termijn waarbinnen deze worden aangeboden en de artsen die in het ziekenhuis werkzaam zijn.[3] De ziekenhuiswet verbindt een strafsanctie aan hij die met overtreding van deze regel patiënten ongelijk behandelt.[4]

De regel dat het verbintenistarief moet worden toegepast in een tweepatiëntenkamer of een gemeenschappelijke kamer en in sommige gevallen ook in een individuele kamer, is van openbare orde.[5]

De wetgever beoogde met deze regel de toegang van alle patiënten tot een kwaliteitsvolle zorgverstrekking in de ziekenhuizen te waarborgen. Het omzeilen van voornoemde regel door extra ereloonsupplementen aan te rekenen tijdens de ambulante nazorg indien de patiënt kiest voor een tweepatiëntenkamer of een gemeenschappelijke kamer, strookt niet met de ratio van de wet.

Op deontologisch vlak heeft de nationale raad zich eerder uitgesproken over de handelwijze van artsen bij de kamerkeuze van een patiënt.[6] De eerdere adviezen van de nationale raad leggen de nadruk op de vrije artsenkeuze, de deontologische plicht van de arts alle patiënten even gewetensvol te behandelen[7] en de ontoelaatbaarheid om zorg te weigeren enkel omdat de patiënt geen individuele kamer kiest, in het bijzonder indien de ziekenhuisopname gebeurt in het kader van een lopende medische behandeling of de opvolging van een langdurige aandoening.

De raad voegt hieraan toe dat het deontologisch ontoelaatbaar is de patiënt financieel onder druk te zetten om te kiezen voor een individuele kamer.

De kamerkeuze moet volledig vrij kunnen gebeuren.

Ten slotte, herhaalt de raad dat de arts zijn ereloon te goeder trouw moet bepalen, waarbij eerlijkheid en gematigdheid centraal staan.[8] De arts heeft de wettelijke en deontologische plicht de patiënt voorafgaand en duidelijk te informeren over de bepaling van zijn ereloon.[9]

De tuchtraden van de Orde der artsen hebben de bevoegdheid controle uit te oefenen en misbruiken op de vrije bepaling van het ereloon tuchtrechtelijk te sanctioneren.


[1] Art. 152, §2, gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen.

[2] Art. 97; §2, gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen.

[3] Art. 29/1, gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen.

[4] Art. 128, 13°, gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen.

[5] Cass. 4 mei 2020, ECLI:BE:CASS:2020:CONC.20200504.2

[6] Cf. advies van de nationale raad van 24 februari 2018, “Weigeren van zorg voor een patiënt enkel omdat deze geen individuele kamer kiest”; advies van de nationale raad van 20 februari 2016, “Handelwijze van bepaalde artsen die aan een patiënt opdringen een eenpersoonskamer te kiezen als voorwaarde om door hen in behandeling genomen te worden tijdens een ziekenhuisopname”; advies van de nationale raad van 22 februari 2014, “Vrije artsenkeuze door de patiënt die ervoor kiest te worden opgenomen in een tweepersoonskamer of gemeenschappelijke kamer”.

[7] Art. 30, lid 3, Code van medische deontologie.

[8] Commentaar bij art. 33, Code van medische deontologie.

[9] Art. 8, §1 en §2, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, art. 33, lid 2, Code van medische deontologie.

Beroepsgeheim25/04/2025 Documentcode: a172008
De hervorming van het beroepsgeheim in het federale regeringsakkoord.

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 25 april 2025 op verzoek van de “Fédération des équipes SOS Enfants” (Franstalige equivalent van de Vertrouwenscentra Kindermishandeling) de evenwichtsoefening tussen het beroepsgeheim en de meldingsplicht ingeval van kindermishandeling. Deze bespreking kadert in de voorziene aanpassingen van de wetgeving hieromtrent in het federaal regeerakkoord[1].

De Orde der artsen wordt regelmatig geraadpleegd door artsen en andere personen die een vertrouwensfunctie bekleden met de vraag hoe zij moeten omgaan met hun beroepsgeheim in het geval van vermoeden van kindermishandeling of mishandeling van kwetsbare personen. Uit deze contacten komen verschillende knelpunten aan het licht: het gebrek aan kennis van de materie zowel binnen het artsenkorps als binnen de algemene bevolking; het gebrek aan exact cijfermateriaal; de nood aan permanente beschikbaarheid van experten om het werkveld te ondersteunen in crisissituaties en de angst voor eventuele strafvervolging. Om hieraan tegemoet te komen heeft de Orde der artsen deontologische handvatten aangereikt in verschillende adviezen en ook de formulering van het artikel 458bis Sw. herwerkt naar een leesbare en bruikbare tekst (cf. artikel 29, Code van medische deontologie).

De omzetting van het huidige meldingsrecht aan de procureur des Koning naar een meldingsplicht zou een duidelijker kader moeten scheppen voor de geheimhouders. Evenwel afgaande op de praktijkervaring is deze omzetting enkel te verantwoorden in geval van extra-familiaal geweld. In geval van intra-familiaal geweld zou een meldingsplicht aan de procureur des Konings nadelige en zelfs averechtse gevolgen kunnen hebben:

  • de mishandelende ouders zouden hun kind niet meer laten verzorgen omdat ze geen garantie hebben op geheimhouding;
  • de mishandelde kinderen zouden zich niet tot de hulpverleners durven wenden uit vrees dat hun ouders vervolgd zouden worden.

Vele artsen, pediaters en kinderpsychiaters in het bijzonder hebben met succes geijverd om de problematiek van intra-familiaal geweld aan het gerecht te onttrekken en bijgevolg de drempel naar de hulpverlening te verlagen, voor zover de “daders” het opgelegde zorgtraject strikt naleven. Voor intra-familiaal geweld zou de invoering van een meldingsplicht aan een structuur equivalent aan de huidige Vertrouwenscentra Kindermishandeling een oplossing kunnen bieden mits de nodige aanpassingen:

  • permanente beschikbaarheid voor advies en opvang van de meldingen;
  • oprichting van een “kenniscentrum” voor opleiding;
  • permanente opvolging van gedane meldingen over het gehele grondgebied op een sterk beveiligd hiervoor opgericht platform waardoor een exacte inschatting van de problematiek en bijsturing mogelijk wordt.

De nationale raad is vragende partij om mee te werken om klaarheid te scheppen in de actuele onduidelijkheid over de verhouding tussen het beroepsgeheim en de meldingsplicht in geval van kindermishandeling. Het beroepsgeheim mag enerzijds geen obstakel vormen om schrijnende situaties te melden en anderzijds blijft het de hoeksteen van de vertrouwensband tussen de arts en de patiënt. De hoger voorgestelde aanzet tot oplossing voorziet in een meldingsplicht binnen de zorg voor intra-familiaal geweld en aan de procureur des Koning voor extra-familiaal geweld.


[1]Regeerakkoord-Bart_De_Wever_nl.pdf, p. 148

Geneeskunde (Verzekerings-)21/02/2025 Documentcode: a172002
Onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid van een verzekerde – rol van de arts gemandateerd door de verzekeringsonderneming in het kader van de wet private opsporing.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft de rol onderzocht van de controlearts die door een verzekeringsonderneming wordt aangesteld bij vermoeden dat de gezondheidstoestand beweerd door de verzekerde niet overeenstemt met de werkelijkheid.

1. De wet van 18 mei 2024 tot regeling van de private opsporing verbiedt de onderzoeker gegevens over de gezondheid van de betrokkene in te winnen of aan de opdrachtgever bekend te maken (art. 57, wet private opsporing).

Ze voorziet echter in een uitzondering op dit verbod wanneer de opdrachtgever van de onderzoeker een verzekeringsonderneming is die vermoedt dat de door de betrokkene beweerde gezondheidstoestand niet overeenstemt met de realiteit. Deze uitzondering dient strikt geïnterpreteerd te worden en is onderworpen aan dwingende voorwaarden (art. 60, wet private opsporing).

Een van deze voorwaarden is de vereiste van een schriftelijke vraag van een door de opdrachtgever aangestelde controlearts die de betrokkene heeft onderzocht of die deze driemaal heeft opgeroepen voor een onderzoek zonder dat de betrokkene hieraan gevolg heeft gegeven (art. 60, 3°, wet private opsporing).

2. De Code van medische deontologie stelt dat de arts met een deskundige, adviserende of controlerende opdracht deze uitvoert volgens de wettelijke regels, de deontologische principes, met respect voor de patiënt en met inachtneming van de beperkingen eigen aan zijn opdracht en functie (art. 43, Code van medische deontologie).

De rol van arts aangesteld door een verzekeringsonderneming is de fysieke geschiktheid van de verzekerde te onderzoeken en niet fraude te bestrijden.

Hij moet objectief en nauwkeurig te werk gaan en zich beperken tot de medische overwegingen.

Indien hij vermoedt dat de gezondheidstoestand beweerd door de betrokkene niet overeenstemt met de werkelijkheid, geeft hij zijn medische bevindingen objectief weer in zijn expertiseverslag dat voor alle partijen toegankelijk is en onderworpen aan tegenspraak.

De arts moet zich bewust zijn van de gevolgen van zijn verklaringen en dus voorzichtig en bedachtzaam handelen.

3. Het is aan de dossierbeheerder van de verzekeringsonderneming om, op basis van het verslag van de controlearts, te beslissen of het wenselijk is een privédetective in te schakelen.

Deze laatste kan enkel belast worden met het nagaan van de activiteiten en de gedragingen van de betrokkene die het vermoeden van simulatie kunnen staven. Het onderzoek mag geen directe (welke ziekte of welk letsel heeft betrokkene?) maar uitsluitend indirecte informatie (welke activiteiten verricht de betrokkene?) opleveren. (Parl. St. , Kamer, 55-3935/001, p. 49).

Opdat deze opdracht wettelijk zou zijn, moet de gezochte informatie noodzakelijk zijn hetzij voor het beheer van de rechtsgeschillen van de verzekeringsonderneming, hetzij om te voldoen aan een wettelijke verplichting.

4. De wet vereist bovendien dat de controlearts aangesteld door de verzekeringsonderneming, en die de betrokkene onderzocht heeft of hem driemaal heeft opgeroepen voor een onderzoek zonder dat deze hieraan gevolg heeft gegeven, de opdracht steunt onder de vorm van een schriftelijke vraag.

De controlearts is verantwoordelijk voor zijn beslissing en neemt deze in volledige onafhankelijk. Hij is vrij te weigeren indien hij vaststelt dat de voorwaarden zoals bepaald in artikel 60 van de wet private opsporing niet zijn vervuld. Dit is in het bijzonder het geval wanneer hij meent dat de gezondheidstoestand van de betrokkene overeenstemt met de realiteit (en er dus geen vermoeden van simulatie is), wanneer het voorwerp van de opdracht de wet overschrijdt of wanneer het onderzoek geen nuttige elementen kan aanbrengen voor de uitoefening van zijn opdracht.

Het vermoeden van simulatie moet gestaafd worden door een reeks elementen zoals het gebrek aan objectivering van de klachten, de inconsequentheid van de symptomen, de tegenstrijdigheden, enz.

De arts mag geen enkele inlichting gedekt door het medisch geheim aan de detective geven.

De resultaten van het privéonderzoek worden door de verzekeringsonderneming enkel meegedeeld aan de controlearts.

Dit advies annuleert en vervangt het advies van 18 november 2017, Onderzoek te voeren i.v.m. de fysieke geschiktheid van een verzekerde in het kader van een medische expertise – Privédetective, a159006.

Gedetineerden21/02/2025 Documentcode: a172003
De aandacht voor zorg in de gevangenis – de behandeling van hepatitis C.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 21 februari 2025 de problematiek onderzocht met betrekking tot het gebrek aan behandeling van hepatitis C bij gedetineerden die voor een korte periode in de gevangenis verblijven.

Op heden wordt de behandeling van hepatitis C bij een gedetineerde slechts opgestart wanneer hij minimaal drie maanden in de gevangenis verblijft.

De keuze om uitsluitend gedetineerden te behandelen die gedurende het volledige behandeltraject in de gevangenis verblijven, is gebaseerd op een tekort aan middelen, de veronderstelling dat de behandeling na vrijlating niet wordt voortgezet en de niet-dringende aard van de pathologie.

Het onderscheid in behandeling naargelang de duur van de detentieperiode is vanuit deontologisch oogpunt onverdedigbaar. Overeenkomstig de Code van medische deontologie verzorgt de arts alle patiënten even gewetensvol en zonder discriminatie.[1]

Een verantwoord beheer van de middelen van de gemeenschap mag er niet toe leiden dat een bepaalde bevolkingsgroep geen toegang krijgt tot gezondheidszorg, te meer omdat de behandeling zeer toegankelijk is.

De behandeling van elke gedetineerde sluit bovendien aan bij de mondiale hepatitisstrategie van de Wereldgezondheidsorganisatie, die door België werd goedgekeurd en tot doel heeft het aantal nieuwe hepatitisinfecties tussen 2016 en 2030 met negentig procent te verminderen.[2]

Het behandelen van zoveel mogelijk gedetineerden is niet alleen van belang voor de gezondheid van de gedetineerde zelf, maar ook voor de samenleving. Een onbehandelde gedetineerde kan immers na vrijlating anderen besmetten buiten de gevangenismuren.

De gevangenisarts heeft de taak mee in te staan voor gezondheidspreventie, - bescherming en promotie.[3] Vroegtijdig testen en informeren over de besmettingsrisico’s maken deel uit van een zorgvuldig hepatitisbeleid.

Ten slotte is het ongerijmd om vooraf te veronderstellen dat de gedetineerde de behandeling na vrijlating niet zal voortzetten. De gevangenisarts speelt hierin een cruciale rol: hij moet de gedetineerde informeren over de risico's van de aandoening en, met het oog op de zorgcontinuïteit, de patiënt overtuigen de behandeling voort te zetten en hem of haar informeren over de centra die kunnen instaan voor de verdere zorg.


[1] Art. 30, lid 3, Code van medische deontologie.

[2]Elimination of hepatitis by 2030.

[3] Art. 5, Code van medische deontologie.

Beroepsgeheim21/02/2025 Documentcode: a172005
De publicatie door een arts van verhalen op basis van situaties die patiënten hebben meegemaakt, voor niet-wetenschappelijke doeleinden.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de verhalen van een arts over situaties die patiënten hebben meegemaakt, met een niet-wetenschappelijk doel.

Dit advies geldt ongeacht de vorm, de wijze van verspreiding en de drager (papier, video- of audio-opname) die hiervoor wordt gebruikt.

Een patiënt neemt zijn arts in vertrouwen omdat de kwaliteit van de zorg ervan afhangt en omdat hij kan rekenen op vertrouwelijkheid en respect.

Als een patiënt dan later in een verhaal wordt opgevoerd, in een context die volledig losstaat van de zorg, wordt hij eigenlijk gebruikt voor een doel waarmee hij niets te maken heeft.

Het delen van een ervaring uit de praktijk kan gunstig zijn vanuit collectief standpunt maar de wijze waarop de arts de feiten beschrijft, kan een impact hebben op de betrokken individuen en gevolgen hebben voor het vertrouwen van de bevolking in de artsen.

Een arts kan geen vrij gebruik maken van wat hij verneemt tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep. Hij moet de afweging maken tussen zijn rechten, waaronder zijn vrijheid van meningsuiting, en zijn verplichtingen. Zijn status van noodzakelijke vertrouwenspersoon brengt mee dat hij wettelijk verplicht is het beroepsgeheim te bewaren, dat niet eindigt na het overlijden van de patiënt. Patiënten hebben recht op bescherming van hun privacy en persoonlijke gezondheidsgegevens buiten de zorgrelatie.

Respect voor de menselijke waardigheid van de patiënt is wettelijk vastgelegd (artikel 5, 2de lid, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt). Ook op deontologisch gebied is respect noodzakelijk, zelfs al kan de patiënt niet worden geïdentificeerd.

De eerste plicht van de arts is te handelen in het belang van de gezondheid van de patiënt. Hij mag de impact op het welzijn van de patiënt niet onderschatten wanneer deze zichzelf herkent en ontdekt hoe zijn medische situatie, die voor hem een bron van lijden en angst is, wordt beschreven door de arts in wie hij zijn vertrouwen heeft gesteld.

Respect voor de menselijke waardigheid en respect voor het medisch beroepsgeheim beschermen het individu, maar zijn ook essentieel op collectief niveau om de toegang tot de zorg te waarborgen. Angst voor indiscretie of kwetsende uitlatingen vormt een belemmering voor de zorg.

De arts laat zich leiden door de medische ethiek en de Code van medische deontologie en gaat voorzichtig en verstandig te werk om de eer of de waardigheid van het beroep niet te schaden door zijn publicaties.

Telegeneeskunde21/02/2025 Documentcode: a172004
Medische controles via telegeneeskunde.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 21 februari 2025 onderzocht of het vanuit deontologisch oogpunt is toegelaten dat een medische controle gebeurt via telegeneeskunde.

Onderstaand advies betreft de medische controles op zowel de werknemers die zich tijdens hun ziekte bevinden in België als deze in het buitenland.

Sinds de gewijzigde wetgeving[1] betreffende het recht van de werknemer op het behoud van zijn vakantiedagen die samenvallen met ziekte, is er een stijging naar de vraag voor het verrichten van medische controles via telegeneeskunde, omdat de werknemer zich tijdens zijn jaarlijkse vakantie vaak bevindt in het buitenland.

Hoewel de werkgever zijn recht op controle behoudt[2], blijkt het in de praktijk moeilijk te zijn om deze controle in het buitenland te organiseren.

Het advies van de nationale raad aangaande de deontologische regels voor teleconsultatie[3] bepaalt onder meer dat de arts over voldoende relevante en betrouwbare gegevens van de patiënt moet beschikken om een medisch verantwoord advies te kunnen geven via telegeneeskunde. Deze vereiste kan niet worden ingevuld bij een controleopdracht omdat de controlearts geen inzage mag nemen in het patiëntendossier, omwille van het gebrek aan een therapeutische relatie met de patiënt[4].

Bijgevolg kan bezwaarlijk een kwaliteitsvolle telecontrole worden gerealiseerd en volgt uit de aard van de opdracht dat telegeneeskunde in de regel geen geschikte methode is voor het verrichten van medische controles.

Uitzonderlijk kan van deze regel worden afgeweken, met name:

  • Wanneer objectieve medische elementen de controle via telegeneeskunde mogelijk maken (te denken valt aan de interpretatie van een bloedonderzoek, een operatieverslag of medische beeldvorming);
  • Wanneer het mogelijk is contact op te nemen met de behandelend arts, mits toestemming van de patiënt, en deze de noodzakelijke toelichting kan verstrekken bij de arbeidsongeschiktheid.

Binnen het specialisme van de controlegeneeskunde is het aangewezen wetenschappelijke krijtlijnen vast te leggen in welke gevallen medische controles kwalitatief kunnen gebeuren via telegeneeskunde.


[1] Wet van 17 juli 2023 tot wijziging van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen met betrekking tot de samenloop van jaarlijkse vakantie en arbeidsongeschiktheid.

[2] Zie ook advies van de nationale raad van 10 juni 2023, “Deontologische regels bij het attesteren van een arbeidsongeschiktheid tijdens of na een vakantie in het buitenland”.

[3] Advies van de nationale raad van 18 juni 2022, “Teleconsultaties in het huidige zorglandschap – deontologische regels”.

[4]therapeutische-relatie-en-zorgrelatie-nota.pdf.

Geneeskunde (Esthetische)24/01/2025 Documentcode: a172001
De attitude van plastische chirurgen bij de invulling van het wettelijk kader en de deontologische regels binnen hun praktijkvoering.

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 24 januari 2025 de attitude van plastische chirurgen bij de invulling van het wettelijk kader en de deontologische regels binnen hun praktijkvoering. De aanleiding is de recente undercoverreportage van Testaankoop[1] waarin meerdere inbreuken werden vastgesteld.

De vastgestelde inbreuken betreffen: het geven van te beperkte informatie, in het bijzonder bij de bespreking van de risico’s en de nevenwerkingen; het niet respecteren van de wettelijke wachttermijn tussen de raadpleging en de ingreep; het vragen van voorschotten en het opleggen van hoge annuleringskosten; het negeren van het verbod op het afleveren van getuigschriften voor verstrekte hulp binnen deze context; het voeren van ongeoorloofde reclame en het schenken van te weinig aandacht aan de psychologische context. Bovendien maakten enkele collega’s ongepaste opmerkingen.

Op wettelijk vlak

De wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen is duidelijk over de modaliteiten van de informatieverstrekking en de toestemming (art. 18), de wachtperiode (art. 20) en het voeren van reclame en informatie (art. 20/1).

De beginselen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt blijven als lex generalis onverminderd van toepassing tenzij deze lex specialis bepaalde thema’s anders bepaalt.

De nationale raad wijst de collega’s erop dat de wetgeving te allen tijde strikt moet worden gerespecteerd en herinnert hen aan de strafbepalingen die voorzien zijn in de wet.

Op deontologisch vlak

Op deontologisch vlak zijn enkele principes van primordiaal belang voor een goede vertrouwensband tussen de arts en de patiënt.

1. De geïnformeerde toestemming

De geïnformeerde toestemming is pas voldragen wanneer de patiënt uit de gegeven informatie een weloverwogen beslissing kan nemen. Informatiebrochures zijn sterk aanbevolen omdat ze de patiënt in staat stellen op een rustige wijze te reflecteren over hetgeen op de raadpleging besproken werd. Om impulsieve beslissingen het hoofd te bieden dient de arts de wettelijke wachtperiode van minstens vijftien dagen tussen het schriftelijk informatieverslag en de geplande ingreep te respecteren. Daarnaast dient de arts rekening te houden met de psychologische toestand van de patiënt.

2. Het financiële luik

Transparant informeren over de voorziene kostprijs en het hanteren van billijke tarieven versterken de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt en voorkomen latere geschillen.

In de wachtperiode mag de arts voor de esthetische ingreep geen enkele tegenprestatie of financieel engagement vragen of ontvangen, behalve de erelonen voor de raadplegingen die aan de ingreep voorafgaan.

Waar het vragen van voorschotten in principe wettelijk is verboden, is het op deontologisch vlak ontoelaatbaar. Het opleggen van disproportionele annuleringskosten beperkt de vrijheid van de patiënt om de ingreep af te wijzen en maakt misbruik van diens zwakke positie.

Het afleveren van getuigschriften van verstrekte hulp binnen deze context is frauduleus en komt neer op een oplichting van de maatschappij.

3. Het voeren van reclame en verschaffen van praktijkinformatie

De artsen dienen het artikel 37 van de Code van medische deontologie te respecteren. Dit artikel bepaalt dat de arts zijn medische activiteit mag kenbaar maken aan het publiek. De informatie, onder welke vorm ook, is waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, discreet en duidelijk. Zij is niet misleidend en zet niet aan tot overbodige medische prestaties.

De arts verzet zich tegen publiciteit die derden over zijn medische ingrepen verstrekken en die de bepalingen van het vorige lid niet respecteert.

De commentaar bij de Code vermeldt bovendien welke vormen van informatieverschaffing niet zijn toegelaten:

  • - iedere vorm van misleidende publiciteit;
  • - vergelijkende honorariatarieven (het toetredingsstatuut tot de nationale overeenkomst is echter een verplichte informatie, krachtens artikel 73, §1, lid 3 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen);
  • - het aanzetten tot overbodige onderzoeken of behandelingen;
  • - publicaties, conferenties en andere mededelingen zonder wetenschappelijk nut of die een commercieel oogmerk hebben; publicatie van getuigenissen van patiënten; communicatie van gegevens gedekt door het medisch geheim;
  • - gebruik van een instrument om de bezoekers van een website buiten hun medeweten te identificeren of te profileren;
  • - commerciële promotie van geneesmiddelen of andere gezondheidszorgproducten.

Praktijkinformatie die tot doel heeft een gezondheidsbeoefenaar te laten kennen of informatie te verstrekken over de aard van zijn beroepspraktijk is toegelaten.

4. Empathie en respectvolle omgang met de patiënt

Artikel 16 van de Code van medische deontologie legt de arts de plicht op om in iedere situatie empathisch, attent en respectvol om te gaan met elke patiënt.

De nationale raad herinnert alle artsen eraan en in het bijzonder de plastische chirurgen de wettelijke en deontologische regelgeving strikt na te leven. Inbreuken hierop ondermijnen het vertrouwen in het artsenkorps, staan een goede arts-patiëntrelatie in de weg en kunnen tuchtrechtelijk gesanctioneerd worden.

Patiënten die menen dat de arts een deontologische inbreuk pleegt, kunnen dit melden bij de provinciale raad van inschrijving van de arts (Ordomedic | Contact).


[1]https://www.test-aankoop.be/gezond/gezondheidszorg/gezondheidsuitgaven-en-verzekeringen/nieuws/plastische-chirurgie

Getuigschrift15/11/2024 Documentcode: a171016
Inhoud medische attesten – Arbeidsgeschiktheid onder voorwaarden

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 15 november 2024 de vraag onderzocht of het opstellen van een getuigschrift van arbeidsgeschiktheid “onder voorwaarden” in overeenstemming is met de beginselen van medische deontologie betreffende het opstellen van medische documenten.

De nationale raad wordt ondervraagd door verschillende werkgevers die attesten ontvangen waarin de arts van de werknemer deze laatste arbeidsgeschikt verklaart mits een aanpassing van de werkomstandigheden plaatsvindt. Voorbeelden zijn de mogelijkheid tot telewerk, een aanpassing van de werkuren, het meer regelmatig kunnen opnemen van pauzes, het verrichten van fysiek lichtere taken, de aanpassing van het materieel, enz. De voorgestelde aanpassingen van de werkomstandigheden vinden plaats buiten het formeel re-integratietraject zoals bepaald in de Codex over het welzijn op het werk (art. I.4-72 e.v.).

Rekening houdend met de maatschappelijke en economische context, zoals de stijging van het aantal werknemers dat arbeidsongeschikt is, de nood aan flexibiliteit van de werkgever en de werknemer en de aandacht voor een betere balans tussen werk en privé, is de nationale raad van oordeel dat de dichotome benadering van arbeidsgeschikt of arbeidsongeschikt niet meer actueel is en het zowel voor de werkgever als voor de werknemer opportuun kan zijn dat de arts voorwaarden verbindt aan de arbeidsgeschiktheid, als alternatief voor de algehele arbeidsongeschiktheid.

Vanuit deontologisch perspectief dient de arts bij het opstellen van dergelijke getuigschriften een voorzichtige houding aan te nemen. De arts moet verantwoord attesteren, rekening houdend met het vertrouwen dat de maatschappij in hem stelt.

Concreet betekent dit dat hij:

  • in overleg met de patiënt, nagaat of de voorgestelde aanpassingen in de praktijk uitvoerbaar zijn;
  • de arbeidsarts-preventieadviseur betrekt in het proces, mits akkoord van de patiënt;
  • de voorgestelde aanpassingen beperkt in de tijd;
  • de gezondheidstoestand van de patiënt regelmatig her-evalueert.


Het staat de werkgever vrij om de voorgestelde aanpassingen van de werkomstandigheden al dan niet te aanvaarden.

Ten slotte moet de arts zich ervan vergewissen dat de patiënt zijn rechten en sociale voordelen behoudt indien de werkgever niet akkoord gaat met de voorwaarden tot aanpassing (bv. het behoud van zijn gewaarborgd inkomen). Om deze reden wordt aanbevolen een duidelijke formulering te hanteren.

Geneeskunde (Sport-)15/11/2024 Documentcode: a171015
Sponsoring van een sportteam door een arts.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de mogelijkheid voor een arts om een sportteam te sponsoren.

De reden voor dit advies is niet de financiële steun die de arts biedt, maar de tegenprestatie die eruit voortvloeit in zijn voordeel, in dit geval het promoten van zijn beroepsactiviteit.

Volgens de Kwaliteitswet is praktijkinformatie iedere vorm van mededeling die rechtstreeks en specifiek, ongeacht de daartoe aangewende plaats, drager of aangewende technieken, tot doel heeft een gezondheidszorgbeoefenaar te laten kennen of informatie te verstrekken over de aard van zijn beroepspraktijk.

Indien de financiële steun die de arts biedt, bijvoorbeeld aan een sportteam, gepaard gaat met een communicatie die als doel heeft zich kenbaar te maken of informatie te verstrekken over zijn praktijk, moet deze gebeuren in overeenstemming met de deontologische en wettelijke vereisten in verband met de praktijkinformatie (artikel 31, §1, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; artikel 37 van de Code van medische deontologie).

Het feit dat het promoten van zijn beroepsactiviteit niet de hoofdreden voor zijn financiële steun is, speelt geen rol in de toepassing van deze regels.

De praktijkinformatie moet, ongeacht de vorm ervan, waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, discreet en duidelijk zijn en ze moet wetenschappelijk onderbouwd zijn.

De verstrekte informatie mag niet misleidend zijn noch aanzetten tot overbodige geneeskundige verstrekkingen.

De arts verzet zich tegen elke vorm van publiciteit over zijn medische activiteit door de gesponsorde persoon of groep die de voornoemde regels niet respecteert.

Niet alleen dient de wet[1] nageleefd te worden, ook de eer en de waardigheid van het beroep mogen niet in het gedrang komen.

De beoordeling of de praktijkinformatie in overeenstemming is met de regels van medische deontologie gebeurt geval per geval (artikel 6, 2°, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).

Bij moeilijkheden staat de Orde klaar voor haar leden om hun vragen te beantwoorden.


[1] De publiciteit wordt eveneens geregeld door het Wetboek van economisch recht (art. I.8., VI.94, VI. 95 en VI. 97 à VI. 100) ; de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (art. 31) ; de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen ( art. 2, 8°, en 20/1) ; de wet van 25 maart 1964 betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (art. 9, § 1) ; de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (art. 127, § 2).