keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Ziekenhuizen16/09/2023 Documentcode: a170014
Het gebruik van medische gegevens binnen het ziekenhuis

De nationale raad heeft in zijn vergadering van 16 september 2023 een tekst opgesteld om de patiënt te informeren over het gebruik van medische gegevens en lichaamsmateriaal in een ziekenhuis. De bedoeling van deze tekst is zowel het belang van het wetenschappelijk onderzoek te onderstrepen als te wijzen op de rechten van de patiënt in deze materie.

Geachte patiënt,

U vertrouwde de zorgverlening toe aan ons ziekenhuis. Dit wil zeggen dat u kan rekenen op een kwaliteitsvolle zorgverstrekking gebaseerd op de meest recente medische kennis en met de aanwending van de meest moderne technologie. Om topgeneeskunde te kunnen blijven aanbieden is het mogelijk dat uw medische gegevens onder geanonimiseerde of gepseudonimiseerde vorm gebruikt worden voor kwaliteitsbewaking en wetenschappelijk onderzoek. Gegevens die gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek zijn nooit direct identificeerbaar (uw naam wordt niet vermeld, maar geanonimiseerd of vervangen door een code). Onze onderzoekers zijn gebonden aan strenge wettelijke regels om de vertrouwelijkheid en beveiliging van de gegevens te verzekeren. Er is steeds een goedkeuring nodig van de commissie medische ethiek. Een finale controle gebeurt door de functionaris voor de bescherming van persoonsgegevens (Data Protection Officer- DPO). Bij de DPO kan u ook meer informatie vragen over dit gebruik van uw medische gegevens.

Komt u in het ziekenhuis voor een bloedafname of een andere ingreep waarbij er lichaamsmateriaal wordt afgenomen, dan kan het weggenomen lichaamsmateriaal dat geen nut meer heeft voor uw medische zorg worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. Voor ieder gebruik van overgebleven lichaamsmateriaal moet de commissie medische ethiek een goedkeuring geven en wordt de biobank betrokken. De gegevens die gekoppeld zijn aan dit lichaamsmateriaal volgen dezelfde vertrouwelijkheids- en goedkeuringsprocedure als hierboven beschreven.

U kan bezwaar aantekenen tegen het gebruik van uw medische gegevens of overgebleven lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek. Deze weigering heeft geen enkel impact op de zorg die u van ons ontvangt.

Wij wensen u een aangenaam verblijf en een goed herstel toe.

Hoofdarts

Data Protection Officer – DPO
e-mailadres DPO
telefoonummer DPO

Alternatieve geneeswijzen16/09/2023 Documentcode: a170015
Weigering door klinisch bioloog van bepaalde analyses waarvan het belang op wetenschappelijk gebied in twijfel wordt getrokken en die een hoge kost voor de patiënt met zich meebrengen.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht betreffende de mogelijkheid voor de klinisch bioloog bepaalde analyses te weigeren waarvan het belang op wetenschappelijk gebied in twijfel wordt getrokken en die een hoge kost voor de patiënt met zich meebrengen.

1.De therapeutische vrijheid van de arts stoelt op de wet[1] en de medische déontologie[2].

Deze vrijheid is niet absoluut[3].

De arts verstrekt kwaliteitsvolle zorg. Bij zijn keuzes laat hij zich leiden door relevante wetenschappelijke gegevens en zijn expertise, rekening houdend met de voorkeuren van de patiënt[4]. Hij ziet erop toe toegewijde en bekwame geneeskundige verzorging te verstrekken in het belang van de patiënt, met eerbied voor de rechten van de patiënt en rekening houdend met de door de gemeenschap ter beschikking gestelde globale middelen[5].

De beroepsautonomie van de arts heeft tot gevolg dat de arts kan weigeren een door een patiënt of collega gevraagde handeling te verrichten indien hij meent dat dit ongepast is vanuit medisch oogpunt.

2.De klinisch bioloog draagt de verantwoordelijkheid kwaliteitsvolle zorg te verstrekken. Om deze reden kan hij weigeren een analyse uit te voeren waarvan hij meent dat ze niet gerechtvaardigd is op medisch gebied en indruist tegen het belang van de patiënt, voornamelijk omwille van de hoge kostprijs en de niet-terugbetaling door de verzekering geneeskundige verzorging.

De collegialiteit vereist dat hij de voorschrijvende arts onmiddellijk informeert en de redenen voor zijn beslissing vermeldt.

Indien de voorschrijvende arts van mening is dat hij zijn voorschrift moet handhaven, waarborgt hij de continuïteit van de zorg door de patiënt door te verwijzen naar een andere klinisch bioloog, die beslist welk gevolg hij geeft aan de aanvraag voor een analyse[6].

De klinisch bioloog licht de patiënt de medische redenen toe voor zijn weigering in genuanceerde bewoordingen die respectvol blijven ten opzichte van zijn voorschrijvende collega[7]. Op vraag van de patiënt, verwijst de klinisch bioloog de patiënt door naar andere collega’s.

In spoedeisende gevallen mogen uiteenlopende medische meningen tussen de voorschrijvende arts en de klinisch bioloog niet verhinderen dat de patiënt de zorg krijgt die zijn toestand vereist.


[1] Art. 4 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 144, § 1, van de wet van 10 juli 2008 betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen; art. 73, §1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

[2] Art. 7 van de Code van medische deontologie en de commentaar erbij

[3] In de medische literatuur, zie m.n. T. Goffin, De professionele autonomie van de arts, Die Keure, 2011, nr. 276 en volgende; G. Genicot, Droit médical et biomédical, Larcier, 2010, p. 380 en volgende, m.n. p. 385; H. Nys en T. Goffin, « Recente ontwikkelingen met betrekking tot de autonomie van arts en patiënt », in Medisch recht, H. Nys en S. Callens (uitg.), Die Keure, Themis, 2011, vol. 63, p. 41 en volgende.

[4] Art.4, 2de lid, wet van 22 april 2019 betreffende de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de kwaliteitszorg; art. 4 van de Code van medische deontologie

[5] Art. 73, § 1, Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994

[6] Art. 32 van de Code van medische deontologie

[7] Art. 11 van de Code van medische deontologie

Consent (Fully Informed-)16/09/2023 Documentcode: a170016
Geluidsopname van raadplegingen

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 16 september 2023 onderzocht of de patiënt een geluidsopname mag maken van de raadpleging.

De patiënt heeft tegenover de arts het recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan (art. 7, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

De patiënt heeft ook het recht zo volledig mogelijk te worden geïnformeerd over de verschillende aspecten van de behandeling, opdat hij geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij kan toestemmen in iedere tussenkomst van de arts (art. 8, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

Het “voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en tot wijziging van bepalingen inzake rechten van de patiënt in andere wetten inzake gezondheid” tracht dit informatierecht nog aan te scherpen en zo performant mogelijk te maken ten aanzien van de patiënt. Wat betreft de geluidsopname van een raadpleging, zegt de memorie van toelichting bij het voorontwerp dat “een patiënt met medeweten van de zorgverlener een geluidsopname mag maken van het gesprek met de gezondheidszorgbeoefenaar ten einde achteraf de verstrekte informatie nogmaals te kunnen beluisteren”. (zie voorontwerp wet patiëntenrechten memorie, dd. 19 juli 2023)

De nationale raad verstrekt het volgende advies:

De arts-patiëntrelatie is een zorgrelatie gebaseerd op wederzijds vertrouwen.

Het heimelijk opnemen door de patiënt van een raadpleging kan het vertrouwen van de arts schenden en een einde teweeg brengen van de therapeutische relatie (overeenkomstig de modaliteiten van 32, Code van medische deontologie).

De situatie kan zich evenwel voordoen dat de patiënt ten aanzien van de arts aangeeft dat de mondelinge informatie voor hem onvoldoende is om een volledig inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand of een geïnformeerde toestemming te geven, bijvoorbeeld omwille van de hoeveelheid aan informatie of de ernst van de gezondheidstoestand van de patiënt (te denken valt aan een raadpleging oncologie).

In dat geval kan in gezamenlijk overleg arts-patiënt een oplossing worden gezocht om de gezondheidsinformatie beter te kunnen assimileren, te denken valt aan een (bijkomende) schriftelijke informatie of een geluidsopname. Beide actoren van de vertrouwensrelatie dienen met deze opname in te stemmen.

Zowel de patiënt als de arts dienen er zich van bewust te zijn dat de aanwezigheid van een microfoon of videoapparaat de consultatie een meer onnatuurlijk en gekunsteld karakter kunnen geven.

Getuigschrift10/06/2023 Documentcode: a170011
Deontologische regels bij het attesteren van een arbeidsongeschiktheid tijdens of na een vakantie in het buitenland

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 10 juni 2023 de problematiek onderzocht betreffende het attesteren van de arbeidsongeschiktheid in geval van ziekte tijdens een vakantie in het buitenland, opdat de werknemer zijn recht kan uitoefenen om deze vakantiedagen later op te nemen.

De wettelijke en deontologische regels omtrent het attesteren van arbeidsongeschiktheid blijven ongewijzigd.

De arts dient de deontologische regels te volgen zoals bepaald door artikel 26, Code van medische deontologie, het advies van de nationale raad van 19 september 2020, “Opstellen van medische documenten – Principes en aanbevelingen”, a167021 en het advies van de nationale raad van 18 juni 2022, “Teleconsultaties in het huidige zorglandschap – Deontologische regels”, a169012.

Een medisch attest van arbeidsongeschiktheid dient gedateerd te worden op de dag van de redactie. Evenwel is het mogelijk de gezondheidstoestand van de patiënt op een vroeger moment (voorafgaand aan het opstellen) te attesteren, op basis van objectieve medische gegevens.

De wet bepaalt niet dat het ziekteattest moet worden opgesteld door een Belgische arts in een officiële landstaal. Het ziekteattest moet melding maken van de identiteit van de werknemer, de arbeidsongeschiktheid, de waarschijnlijke duur ervan, en of de werknemer zich met het oog op de controle al dan niet naar een andere plaats mag begeven.[1] Het attest dient ook te worden ondertekend door de (buitenlandse) arts.

Het attest moet worden opgemaakt in een verstaanbare taal opdat de werkgever de wettelijke voorwaarden kan nagaan.

De werkgever behoudt het recht een beroep te doen op een controlearts, ook indien de werknemer in het buitenland verblijft. De verblijfplaats van de werknemer dient aldus gekend te zijn bij de werkgever. De controle mag niet worden geweigerd door de werknemer.[2]


[1] Art. 31, §2, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten

[2] Art. 31, §3, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten

Continuïteit van de zorg10/06/2023 Documentcode: a170010
Het tekort aan artsen en de weerslag hiervan op de gezondheidszorg

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 10 juni 2023 de problematiek van het tekort aan artsen en de weerslag hiervan op de gezondheidszorg.

Zeer regelmatig krijgen de provinciale raden en de nationale raad klachten van patiënten omwille van het feit dat ze geen arts vinden die binnen een redelijk tijdsbestek aan hun hulpvraag tegemoet kan komen. Bij het platform “arts in nood” is er een exponentiële toename van het aantal hulpvragen omwille van een onverantwoorde en ondraaglijke werklast. Meerdere ontredderde artsen laten weten dat ze per direct willen stoppen met hun praktijkvoering.

Het tekort aan artsen is al enkele jaren een heikel punt binnen de gezondheidszorg maar nu is deze problematiek in een stroomversnelling gekomen omdat de middelen om de penurie op te vangen uitgeput raken. In het begin van het tekort probeerden artsen zelf de grotere vraag naar zorg op te vangen door meer uren te presteren en zorgden huisartsenkringen en ziekenhuizen voor een betere afstemming om patiënten zo goed mogelijk op te vangen.

Wanneer deze maatregelen niet volstonden en de werkload onaanvaardbaar werd, kondigden meerdere artsen uit zelfbescherming een patiëntenstop aan. Onvermijdelijk verplaatste de werklast zich naar andere praktijken of naar spoedgevallendiensten met het oplopen van de wachttijden en klachten omwille van oneigenlijk gebruik tot gevolg. Tegelijk hebben artsen allerlei taken gedelegeerd aan andere zorgverstrekkers maar ook deze oplossing is begrensd als men kwaliteitsvolle geneeskunde wil blijven nastreven.

Men is nu op een punt gekomen dat bij elke bijkomende belasting van de arts een domino-effect dreigt te ontstaan waarbij meerdere collega’s tegelijk en definitief zullen afhaken en de gezondheidszorg voor een ernstige crisis komt te staan.

De tijd is aangebroken voor de beleidsvoerders om versneld alle beloofde ondersteunende maatregelen onmiddellijk te implementeren. Ook dient de overheid bij de berekening van de toekomstige quota en subquota rekening te houden met een brede marge om onvoorspelbare factoren die de werkomstandigheden verzwaren zoals massieve uitbraken van infectieziekten, toenemende agressie tegenover gezondheidsverstrekkers, verhoogde administratieve last etc. op te vangen. De shift van torenhoge arbeidsuren naar een normaal werkregime omwille van de aandacht die artsen schenken aan het bewaken van de balans tussen het werk en het privéleven moet ook in rekening worden gebracht. De vicieuze cirkel waarbij steeds minder artsen meer werk moeten verrichten dient absoluut doorbroken te worden.

De nationale raad roept de wetenschappelijke verenigingen, de beroepsverenigingen en de patiëntenorganisaties op om mee te denken over oplossingen voor de korte en lange termijn en vraagt de huisartsenkringen en ziekenhuizen redelijke oplossingen te blijven uitwerken om ons zo geroemde systeem van toegankelijke en kwalitatieve zorg te kunnen blijven aanbieden. De nationale raad is bereid aan dergelijke initiatieven mee te werken of deze te faciliteren.

Talenkennis van de arts10/06/2023 Documentcode: a170012
Inschrijving op de lijst van artsen die de taal van de regio onvoldoende machtig zijn

Naar aanleiding van de vergadering van de nationale raad met de voorzitters en magistraten van de provinciale raden en de voorzitters van de raden van beroep op zaterdag 29 april 2023, heeft de nationale raad van de Orde der artsen in zijn vergadering van 10 juni 2023 opnieuw de problematiek onderzocht betreffende de inschrijving op de lijst van artsen die de taal van de regio onvoldoende machtig zijn.

Uit een voorgaande analyse van de nationale raad is gebleken dat op basis van het Belgisch en Europees recht het niet is toegelaten de inschrijving te laten afhangen van de kennis van de taal van de regio.[1]

Diezelfde analyse wijst evenwel op de rol van de Orde om erop toe te zien dat de regels van medische deontologie worden nageleefd.

Wanneer de arts onvoldoende kennis heeft van de taal van de regio, kan dit nefast zijn voor de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënt. Een goede communicatie met de patiënt is onontbeerlijk om te voldoen aan zowel de wettelijke als deontologische verplichtingen die rusten op elke arts.[2] Een goede kennis van de taal van de patiënt is noodzakelijk voor het afnemen van een anamnese, het stellen van een diagnose en het opstellen van een behandelingsplan met instructies aan de patiënt en het tot stand komen van een volwaardig informed consent.

Ook de “International Patient Safety Goals”, ontwikkeld door de “Joint Commission International”, wijzen op het belang van een goede communicatie, ter verbetering van de patiëntveiligheid. Uit deze veiligheidsdoelstellingen blijkt dat medische fouten het vaakst worden veroorzaakt door communicatiefouten, dikwijls met lethale afloop.

Tenslotte is een goede kennis van de taal van de regio noodzakelijk om te kunnen deelnemen aan de wachtdienst, hetgeen een wettelijke verplichting is van elke arts.[3]

Op grond van de inlichtingen verleend door de arts over de plaatsen waar hij zal werken en de activiteiten die hij wenst te verrichten, oordeelt de provinciale raad door middel van een marginale toetsing of de arts in zijn specifiek geval voldoende kennis heeft van de taal van de regio om de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënt te waarborgen.

Indien de gebrekkige kennis van de taal van de regio manifest tot gevolg heeft dat de regels van medische deontologie niet kunnen worden nageleefd, kan de inschrijving op de lijst worden geweigerd. De weigeringsbeslissing moet grondig worden gemotiveerd.

Het staat de provinciale raad vrij om de collega’s waarmee de arts een samenwerkingsverband zal aangaan of de hoofdarts van het ziekenhuis waar hij zal werken uit te nodigen om samen te onderzoeken hoe de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid kan worden gegarandeerd, zelfs wanneer de arts de taal van de regio onvoldoende machtig is.

Tenslotte, is het niet mogelijk de arts voorwaardelijk in te schrijven. Evenwel is het mogelijk de arts op de lijst in te schrijven met de belofte initiatieven te nemen om zijn talenkennis te verbeteren. Indien deze belofte naderhand niet wordt nageleefd, kan de arts van de lijst worden weggelaten.

De provinciale raden dienen erop toe te zien dat een beslissing om een inschrijving te weigeren niet het omgekeerde effect met zich meebrengt, namelijk zorg onthouden aan patiënten die de taal van de regio niet machtig zijn. Derhalve is het aangewezen de arts aan te sporen tot het volgen van een cursus van de taal van de regio, eerder dan de inschrijving te weigeren.


[1] Advies van de nationale raad van 23 april 2022, Taalkennis – Weigering om een arts in te schrijven op de lijst van de Orde der artsen, a169008-R.

[2] Zie onder meer artikelen 7 en 8, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt; artikel 19, Code van medische deontologie

[3] Zie onder meer artikel 21, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg

Patiëntenrechten25/03/2023 Documentcode: a170009
Modernisering van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

De nationale raad van de Orde der artsen nam kennis van het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en tot wijziging van bepalingen inzake rechten van de patiënt in andere wetten inzake gezondheid.

Op 13 april 2023 legde hij aan de minister van Volksgezondheid de volgende bedenkingen voor.

1. Definities

1.1. Het persoonlijk toepassingsgebied van de wet wordt uitgebreid tot de persoon die “gezondheidszorg wenst te ontvangen” (art. 5 van het voornoemde voorontwerp van wet). Deze wijziging wordt eveneens aangebracht in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, in de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet) en in de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg (art. 19, 20 en 21 van het voorontwerp).

In verband met de wijziging van het persoonlijk toepassingsgebied van de wet betreffende de rechten van de patiënt, blijkt uit de memorie van toelichting dat dit geen verplichting meebrengt voor een gezondheidszorgbeoefenaar om iedere patiënt te aanvaarden. Bijgevolg kan de persoon die gezondheidszorg wenst te ontvangen het recht op kwaliteitsvolle zorg, bedoeld in artikel 5 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, niet doen gelden ten aanzien van een gezondheidszorgbeoefenaar waarmee hij geen therapeutische relatie heeft. De vraag rijst dan ook in hoeverre de andere rechten van deze wet, zoals het recht op informatie over zijn gezondheidstoestand of het recht op een bijgehouden patiëntendossier, kunnen worden uitgeoefend door een persoon die gezondheidszorg “wenst” te ontvangen, zolang er geen zorgrelatie tot stand kwam. Dit zou gepreciseerd moeten worden in de wet met het oog op een uniforme interpretatie.

1.2. Het zou wenselijk zijn in artikel 2 van de wet betreffende de rechten van de patiënt de begrippen “vertrouwenspersoon” en “vertegenwoordiger” te definiëren om beter te begrijpen wat hun rol is.

Op te merken valt dat er in de Franse versie van de wettekst (art. 14 en 15, gecoördineerde wet) gebruik wordt gemaakt van zowel de term “représentant” als “mandataire”, terwijl de Nederlandstalige versie enkel het begrip “vertegenwoordiger” hanteert.

In artikel 15, § 1, van de wet betreffende de rechten van de patiënt, dient in de Franse versie de term “mandataire” vervangen te worden door de term “représentant”.

2.Het informeren van de patiënt

2.1. Het recht om schriftelijke informatie te ontvangen, wordt uitvoerig uitgewerkt.

De politieke verantwoordelijken zijn zich ervan bewust dat meer en meer artsen genoodzaakt zijn nieuwe patiënten te weigeren, dat de termijnen om toegang te verkrijgen tot zorg steeds langer worden, dat de administratieve belasting een probleem vormt voor de uitoefening van het beroep, dat de beschikbare middelen beperkt zijn en dat de behoeften toenemen, rekening houdend met de vergrijzing van de bevolking.

Indien de patiënten hun recht om de informatie schriftelijk te verkrijgen op een algemene wijze zouden uitoefenen, dan zou dit een te grote werklast vormen voor de gezondheidszorgbeoefenaars, ten koste van de tijd die aan zorg kan worden besteed.

2.2. Het voorontwerp bepaalt dat de gezondheidszorgbeoefenaar de aan de patiënt gegeven informatie op papier moet zetten wanneer ze complex is en indien dit pertinent is (art. 9 van het voorontwerp).

De patiënt is het best geplaatst om te oordelen of de informatie voor hem complex is en of het pertinent is of hij zijn recht om schriftelijke informatie te verkrijgen, wenst uit te oefenen.

Aangezien de patiënt reeds beschikt over het onvoorwaardelijke recht om de informatie schriftelijk te vragen, is de nationale raad van mening dat deze bijkomende verplichting voor de gezondheidszorgbeoefenaar overbodig is.

2.3. Het voorontwerp voegt aan de bestaande tekst toe dat de patiënt recht heeft op informatie “die past bij zijn bevattingsvermogen” (art. 9 van het voorontwerp). De nationale raad suggereert hieraan toe te voegen “en zijn draagkracht”, welke voor de patiënt evenzeer een belangrijke rol kan spelen bij het begrijpen van de gegeven informatie in bepaalde omstandigheden.

2.4. De therapeutische exceptie vereist dat de gezondheidszorgbeoefenaar nagaat of de informatie aan de patiënt meegedeeld kan worden op een manier die rekening houdt met het risico op nadeel voor zijn gezondheid (art. 9 van het voorontwerp).

Gezien de plicht van de gezondheidszorgbeoefenaar om informatie te verstrekken rekening houdend met het bevattingsvermogen van de patiënt en zijn draagkracht, lijkt deze bepaling overbodig.

2.5. Het voorontwerp voorziet dat de gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt informeert over de financiële gevolgen van de tussenkomst overeenkomstig artikel 73, § 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, hetwelk enkel verwijst naar de conventiestatus van de gezondheidszorgbeoefenaar.

De nationale raad is van mening dat de wet eveneens moet voorzien in een voorafgaande en duidelijke informatie over de kosten van de ingreep, in het bijzonder de bepaling van de erelonen en de hoogte van eventuele ereloonsupplementen.

3.De autonomie van de patiënt en de rol van zijn vertegenwoordiger

3.1. De patiënt heeft recht op een kwaliteitsvolle, doelgerichte dienstverstrekking die rekening houdt met zijn voorkeuren (art. 7 van het voorontwerp).

In de Franse versie klopt de toevoeging “et tient compte des préférences du patient” grammaticaal niet.

Hoewel de commentaar in de memorie van toelichting verduidelijkt wat verstaan moet worden onder de term “doelgericht”, laat de tekst van de wet zelf ruimte voor interpretatie. De term “doelgericht” is vaag en vergt precisering wat de aard van het doel betreft.

De memorie van toelichting voegt eraan toe dat de voorkeuren van de patiënt enkel worden gevolgd indien dit geen afbreuk doet aan de diagnostische en therapeutische vrijheid van de gezondheidszorgbeoefenaar, zoals verankerd in de Kwaliteitswet. Dit zou uitdrukkelijk uit de patiëntenrechtenwet moeten blijken.

De wet betreffende de rechten van de patiënt is grotendeels ingegeven door het autonomiebeginsel van de patiënt. Dit beginsel wordt echter niet opgevat als een onvoorwaardelijke autonomie, maar als een autonomie die verbonden is met die van de gezondheidszorgbeoefenaar, d.w.z. een "interdependente" autonomie. Gezien de toenemende moeilijkheden die tal van gezondheidszorgbeoefenaars ondervinden in termen van eisen, agressiviteit en zelfs geweld van hun patiënten, zou de tekst van de wet ten minste een notie van wederkerigheid in de relatie moeten vermelden, met plichten voor de patiënt, om zowel het respect ten aanzien van de persoon van de gezondheidszorgbeoefenaar als zijn therapeutische vrijheid te waarborgen.

Bovendien mag de wet niet de indruk geven dat de voorkeuren van de patiënt onbeperkt zijn terwijl de middelen van de maatschappij inzake gezondheid beperkt zijn en de gezondheidszorgbeoefenaar deze op redelijke wijze moet aanwenden (art. 73, §, 2de lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen).

3.2. De memorie van toelichting stelt verrassend dat de patiënt (steeds) een geluidsopname mag maken van het gesprek met de gezondheidszorgbeoefenaar, dus eventueel zelfs zonder het medeweten van deze laatste.

Om het vertrouwen en de dialoog tussen de arts en de patiënt niet te schaden, is de nationale raad van mening dat een geluidsopname van een raadpleging door de patiënt, met name met het oog op een betere assimilatie van de ontvangen informatie, slechts kan plaatsvinden in onderling overleg. Het zou minstens wenselijk zijn in de wet te preciseren dat de gezondheidszorgbeoefenaar hierover vooraf dient te worden ingelicht.

De arts-patiëntrelatie is een op wederzijds respect gebaseerde vertrouwensrelatie; de overjuridisering ervan kan nefast zijn voor deze relatie.

3.3. De gezondheidszorgbeoefenaar moet rekening houden met de wensen uitgedrukt in de voorafgaande zorgplanning, terwijl hij de zorgweigering dient te eerbiedigen (artikel 12 van het voorontwerp).

Een duidelijk onderscheid tussen deze twee begrippen dient te worden geformuleerd. De definitie van zorgplanning (artikel 5 van het voorontwerp) sluit niet uit dat de patiënt negatieve wensen kenbaar maakt (zie de toelichting bij artikel 14 van het voorontwerp).

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de zorgplanning, net als de voorkeuren van de patiënt in verband met zijn verzorging (artikel 7 van het voorontwerp), geen afbreuk doet aan de in artikel 4 van de Kwaliteitswet bedoelde diagnostische en therapeutische vrijheid. Dat zou verduidelijkt moeten worden in de wet.

3.4. In verband met de vertegenwoordigingsbevoegdheid bepaalt artikel 18 van het voorontwerp niet dat de beroepsbeoefenaar, met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt, ook het verzoek van de persoon bedoeld in artikels 12 en 14 van de wet betreffende de rechten van de patiënt om de informatie bedoeld in artikels 7 en 8 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, geheel of gedeeltelijk kan afwijzen.

Dit zou gepreciseerd moeten worden om een terugkerende kritiek op de huidige tekst van de wet aan te pakken.

Het Burgerlijk Wetboek stelt bovendien dat bepaalde handelingen, waarvan sommige de gezondheid betreffen, enkel uitgeoefend kunnen worden door de persoon zelf omdat ze een uiterst persoonlijke keuze van hem vergen. Ze zijn niet vatbaar voor vertegenwoordiging of bijstand door de gerechtelijke bewindvoerder (artikel 497/2 van het Burgerlijk Wetboek).

Dergelijke beperkingen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid doen zich niet voor in het geval van de vertegenwoordiger die aangesteld is op basis van de wet betreffende de rechten van de patiënt. De wijziging van de wet betreffende de rechten van de patiënt zou de gelegenheid moeten zijn om een ongelijkheid voor de wet inzake de vertegenwoordiging van de patiënt op te lossen.

3.5. Er wordt bepaald dat de beroepsbeoefenaar de patiënt geregeld bevraagt over zijn vertrouwenspersoon, om te weten of zijn aanwijzing nog steeds actueel is (art. 16 van het voorontwerp).

De gezondheidszorgbeoefenaar moet er niet mee belast worden aan de patiënt te vragen of hij de keuze van zijn vertrouwenspersoon handhaaft, maar het is aan de patiënt dit spontaan te melden (art. 16 van het voorontwerp).

3.6. Het zou wenselijk zijn aan artikel 10, § 1, 2de lid, van de wet betreffende de rechten van de patiënt toe te voegen: “Behoudens akkoord van de patiënt en in overleg met de gezondheidszorgbeoefenaar, kunnen enkel de personen waarvan de aanwezigheid verantwoord is in het kader van de dienstverstrekking van de gezondheidszorgbeoefenaar, aanwezig zijn bij de zorg, de onderzoeken en de behandelingen”.

4. Het patiëntendossier

4.1. Artikel 14 van het voorontwerp van wet schrapt het begrip van persoonlijke notities niet uit de wet betreffende de rechten van de patiënt.

Zoals geformuleerd in zijn advies van 27 april 2019, met als titel « Persoonlijke notities in het patiëntendossier », deelt de nationale raad de vaststelling van de Federale Commissie "Rechten van de patiënt" dat gezien de evolutie van monodisciplinaire praktijkvoering naar multidisciplinaire samenwerking de vraag gesteld wordt of het begrip persoonlijke notities, zoals het vandaag in de memorie van toelichting, beschreven staat nog voldoende actueel is (advies van 21 november 2017 van de Federale Commissie "Rechten van de patiënt", Het patiëntendossier, p. 6). Hij is van oordeel dat dit begrip uit de wet betreffende de rechten van de patiënt geschrapt zou moeten worden.

4.2. Het voorontwerp wijzigt de modaliteiten van het recht op inzage in en afschrift van het dossier van de overleden patiënt door zijn naasten.

De wet behoudt de noodzaak voor bepaalde naasten het verzoek tot inzage of afschrift te motiveren en te specifiëren. Evenwel bestaat de mogelijkheid dat de nabestaanden het ontvangen afschrift gebruiken voor een ander doel dan opgegeven in de motivering. In die zin heeft de gezondheidszorgbeoefenaar geen enkele controle meer over de geheimhouding, die in principe blijft gelden na het overlijden. De nationale raad is van oordeel dat het opportuun zou zijn hiervoor waarborgen te bepalen in de wet om misbruik van vertrouwelijke informatie te vermijden.

Het voorontwerp bevat geen bepaling voor het geval waarin de gezondheidszorgbeoefenaar dit verzoek om inzage of afschrift weigert.

Hoewel de wet bepaalt dat de gezondheidszorgbeoefenaar weigert een afschrift van het dossier te verstrekken indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de patiënt onder druk staat om een afschrift van zijn dossier aan derden te bezorgen, bestaat nergens een dergelijke bepaling met betrekking tot het recht op afschrift van de naasten en van de vertegenwoordiger na het overlijden van de patiënt.

5. De minderjarige patiënt

5.1. Het komt vaak voor dat personen die niet het ouderlijke gezag hebben, zoals de nieuwe echtgenoot of partner, grootouders of andere familieleden, bijdragen aan de zorg voor de minderjarige. Omdat zij geen ouderlijk gezag over het kind hebben, kunnen zij normaal gesproken niet de rechten uitoefenen waarin de wet betreffende de rechten van de patiënt voorziet, waaronder het recht op informatie. Hun situatie is niet bij wet geregeld.

5.2. Om de vertrouwelijkheid en het recht op privacy te kunnen waarborgen voor "oordeelsbekwame" minderjarigen, die er bewust voor kiezen op raadpleging te komen zonder hun ouders, moeten er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat deze niet onrechtstreeks door de verzekeringsinstelling worden geïnformeerd (art. 10 van de wet betreffende de rechten van de patiënt).

5.3. De nationale raad zou tot slot van deze gelegenheid gebruik willen maken om de bevoegde autoriteiten ertoe op te roepen de nodige maatregelen te nemen om, met name via het verplichte onderwijs, het kennisniveau van minderjarigen te verbeteren over de autonome uitoefening van hun rechten op grond van de wet betreffende de rechten van de patiënt en over het recht op vertrouwelijkheid.

Dit zou bijdragen tot een betere aanpak van gevoelige gezondheidsproblemen die eigen zijn aan de adolescentie en het toekomstige leven kunnen blijven beïnvloeden (ongewenste zwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen, enz.).

Beroepsgeheim25/03/2023 Documentcode: a170008
Overleden patiënt - Informatie aan de verzekeringsmaatschappij

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht betreffende de medische inlichtingen die de arts van een overleden persoon mag meedelen in het kader van de uitvoering van een verzekeringsovereenkomst.

Artikel 61, 4de lid, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen stelt: “Mits de verzekeraar aantoont de voorafgaande toestemming van de verzekerde te bezitten, geeft de arts van de verzekerde aan de adviserend arts van de verzekeraar een verklaring af over de doodsoorzaak.”

De interpretatie van de voorwaarden en beperkingen waaraan dit artikel de opheffing van het medisch geheim onderwerpt, zorgt voor discussie. Het gaat er immers om de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van een overledene te verzoenen met de goede uitvoering van de verzekeringsovereenkomst.

Wanneer afgeweken wordt van het medisch geheim dat beschermd wordt door artikel 458 van het Strafwetboek, meent de nationale raad dat het raadzaam is dat de arts zich houdt aan de bewoordingen van dit artikel.

1. Het is aan de verzekeraar om te bewijzen dat de verzekerde er tijdens zijn leven mee ingestemd heeft dat zijn arts een verklaring over de doodsoorzaak mag verstrekken aan de adviserend arts van de verzekering.

De wet bepaalt niet dat de begunstigde van de verzekering het gebrek aan instemming van de verzekerde kan ondervangen.

2. De informatie over de doodsoorzaak moet onder gesloten omslag meegedeeld worden aan de adviserend arts van de verzekeraar en niet rechtstreeks aan deze laatste.

3. De wet schrijft voor dat de informatie meegedeeld wordt door de arts van de overleden patiënt. Deze moet niet met naam aangeduid zijn door de patiënt tijdens zijn leven.

Onverminderd het recht van de nabestaanden om via een beroepsbeoefenaar inzage te hebben in het dossier van een overleden persoon (artikel 9, § 4, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt) is het onaanvaardbaar dat ze de adviserend arts van de verzekeringsmaatschappij aanstellen om hun onrechtstreekse inzagerecht in het dossier uit te oefenen zodat hij de informatie kan verkrijgen die hij nuttig acht voor de uitvoering van het verzekeringscontract (cfr. advies van 25 november 2006 betreffende de inzage van het medisch dossier van een overledene door de raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij, TNR 115, maart 2007, p. 3; advies van 21 juni 2013 van de Federale commissie ‘Rechten van de patiënt’ over het onrechtstreekse inzagerecht in het dossier van een overleden patiënt).

Indien het overlijden onderzocht wordt in het kader van een gerechtelijke procedure bestaat er geen deontologisch bezwaar dat de arts-gerechtelijk deskundige, op verzoek van de nabestaanden, door de instantie die hem de opdracht gegeven heeft, gelast wordt de doodsoorzaak te preciseren aan de verzekeraar.

4. De opheffing van het geheim slaat op de doodsoorzaak

Verzekeringsmaatschappijen verdedigen met name een functionele interpretatie van artikel 61, 4de lid, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen. Volgens hen laat het artikel de verzekeraar toe na te gaan of de schade gedekt is door de aangegane verzekering en of de verzekerde zijn contractuele verplichtingen nagekomen is (waaronder de verplichting om, bij het sluiten van het contract, alle omstandigheden aan te geven die door hem gekend zijn en waarvan hij redelijkerwijze moet weten dat ze voor de verzekeraar elementen zijn om het risico te beoordelen).

Om deze reden gebeurt het dat de verzekeringsmaatschappijen inlichtingen inwinnen die niet beperkt zijn tot een verklaring over de doodsoorzaak.

Gelet op de voornoemde bepaling acht de nationale raad het raadzaam dat de arts alleen een verklaring over de doodsoorzaak meedeelt.

De oorzaak van het overlijden (bijvoorbeeld geneesmiddelenintoxicatie) mag niet verward worden met de aard van het overlijden (ongeval, zelfdoding, iatrogeen).

Bij twijfel dient gepreciseerd te worden dat de oorzaak van het overlijden niet bepaald kan worden.

Het is aan de hoven en rechtbanken te oordelen over de wettelijkheid van een clausule volgens welke een verzekerde ermee instemt dat zijn arts na zijn overlijden meer inlichtingen meedeelt dan alleen een verklaring over de oorzaak van zijn overlijden.

Bij geschillen is het aan de rechtbank waarbij de zaak aanhangig gemaakt werd te beslissen om eventueel de arts te horen als getuige of de voorlegging van documenten uit het medisch dossier te gelasten.

Toxicomanie25/02/2023 Documentcode: a170004
Agressie tegen artsen

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 25 februari 2023 de toename van het aantal meldingen van agressie tegen artsen.

Het aantal meldingen van agressie bij het meldpunt van de Orde der artsen neemt gestaag toe [1] en bereikte in 2022 een betreurenswaardig hoogtepunt. Deze stijgende trend doet zich ook voor bij andere categorieën van zorgverleners en vertroebelt de zorgrelatie. De cijfers bij het meldpunt van de Orde, alsook die uit een recent grootschalig onderzoek bij 3726 Belgische artsen[2], tonen de complexiteit aan van deze problematiek en suggereren dat de aanpak multifactorieel dient te gebeuren en er nog verder studiewerk nodig is.

Incidentie

Hogergenoemde Belgische studie[3] stelt vast dat 84,4% van alle artsen die deze enquête invulden in hun carrière ooit het slachtoffer werd van eender welke vorm van agressie of geweld binnen de arts-patiëntrelatie. Voor verbaal geweld was dit 77,2%, voor psychisch geweld 41,7%, voor fysiek geweld 24,2% en voor seksueel geweld 10,1%.

Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat voor het referentiejaar 2016, 36,8% van de artsen eender welke vorm van agressie of geweld had meegemaakt binnen de arts-patiëntrelatie. Voor verbaal geweld was dit 33,1%, voor psychisch geweld 30%, voor fysiek geweld 14,4% en voor seksueel geweld 9,5%.

Meldingen

Naar aanleiding van de moord op dr. Patrik Roelandt heeft de nationale raad in 2016 een meldpunt opgericht (https://ordomedic.be/nl/aanmeldingsformulier-agressie). Hier kwamen op zes en een half jaar tijd 434 meldingen binnen waaronder 59% voor verbaal geweld, 21% voor psychisch geweld, 17% voor fysiek geweld en 2% voor seksueel geweld.

Parallel zijn er gelijkaardige meldpunten opgericht in de schoot van huisartskringen, ziekenhuizen en beroepsverenigingen. De fragmentatie van de meldpunten en de onderrapportage van de meldingen (77,6% van de artsen die een geweldsincident ondervond, doet hiervan geen melding)[4] leveren uiteenlopende resultaten op, wat een correcte analyse en een daaruit volgend plan van aanpak bemoeilijkt.

Plaats van agressie

In de ambulante zorg vindt agressie voornamelijk plaats in de eigen praktijkruimte en op huisbezoek. In de ziekenhuizen worden de diensten psychiatrie en spoedgevallen het meest getroffen. Ook belaging van artsen via telefoon en sociale media komt regelmatig voor.

Aanleiding van en triggers voor agressie

De aanleidingen zijn zeer divers. Onenigheid over attesten en voorschriften, onvrede over de medische aanpak, ergernis bij het oplopen van de wachttijden, betwisting van het financiële aspect, miscommunicatie en attitude van de arts zijn de belangrijkste triggers voor het uitlokken van agressie.

Profiel van de dader

Uit de analyse blijkt dat in de helft van de gevallen de dader een gekende patiënt is. Patiënten met een psychiatrisch verleden, ethylisme en toxicomanie vormen een verhoogd risico.

Profiel van de arts

Vrouwelijke artsen en jongere artsen met minder praktijkervaring hebben meer kans om het slachtoffer te worden van agressie[5].

Denkpistes en mogelijke oplossingen

Uit de hogergenoemde schets blijkt dat er geen pasklare oplossing bestaat. Het is duidelijk dat het een en-en-verhaal moet worden waarbij alle stakeholders worden betrokken en samen tot één gezamenlijke actie moeten overgaan.

  • Meten is weten: één overkoepelend meldpunt

Eerst en vooral moet het probleem van onderrapportage en fragmentatie van de meldingen worden aangepakt. Artsen moeten gemotiveerd worden om ieder geval van agressie te melden (bij de politie, de huisartsenkring, het ziekenhuis of het nationaal meldpunt van de Orde der artsen, enz.). Op basis van een standaardformulier[6], dienen alle meldingen geregistreerd en doorgestuurd te worden naar het nationaal meldpunt van de Orde der artsen waar er, na statistische analyse, een jaarlijks rapport ter beschikking wordt gesteld aan alle stakeholders en de overheid. Het samenvoegen van de opgedane ervaringen en de cijfers van andere categorieën van zorgverstrekkers is noodzakelijk om een gemeenschappelijk actieplan te kunnen opstellen.

  • Sensibiliseringscampagne naar de bevolking

Gelijklopend met de aansporing van artsen om te melden, dient een algemene sensibiliseringscampagne aan de bevolking te worden gericht. Hierin wordt duidelijk gesteld dat agressie ontoelaatbaar is en dat patiënten die de vertrouwensrelatie ondermijnen door agressief uit de hoek te komen een stopzetting van de therapeutische relatie riskeren (art. 32, Code van medische deontologie).

  • Een zerotolerancebeleid

Het wetsvoorstel tot invoering van een nieuw strafwetboek opteert voor een eenvormige regeling van strafverzwaring voor geweldfeiten gepleegd op een persoon met een maatschappelijke functie, naar aanleiding van de uitoefening van deze beschermde functie[7]. De definiëring van “de personen met een maatschappelijke functie” zal worden verruimd, opdat alle zorgverleners onder het toepassingsgebied van de nieuwe wet vallen.

  • Onderzoek naar het nut van de actueel aangewende maatregelen

Binnen de ambulante zorg doen de meeste gevallen van agressie zich voor in de praktijkruimte. Er moet bijgevolg worden nagegaan of de maatregelen die op vandaag worden genomen, zoals camerabewaking[8], een alarmknop, een beveiligde kassa of een betaalterminal, niet alleen het veiligheidsgevoel van de arts versterken maar ook daadwerkelijk een ontradend effect hebben.

In de huisartsgeneeskunde lijken het oprichten van wachtposten en de begeleiding met een chauffeur bij huisbezoeken nuttige maatregelen ter preventie van agressie, hoewel duidelijke cijfers ontbreken. Dit is ook het geval voor de aanwezigheid van stewards en securitydiensten in het ziekenhuis.

  • Het signaleren van risicopatiënten

Op de werkvloer wordt er soms een beroep gedaan op zogenaamde “zwarte lijsten” om verhoogd waakzaam te kunnen zijn voor potentiële risicopatiënten. De nationale raad is van mening dat, in navolging van het advies van de toenmalige Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, alleen een wet een eventueel gebruik van lijsten met namen van patiënten die potentieel gevaarlijk zijn, kan regelen[9]. In een advies van 2017[10], heeft de nationale raad op een onderbouwde wijze het plaatsen van een “red flag” in het Sumehr van risicopatiënten gesuggereerd.4 Deze zienswijze wordt door het werkveld toegejuicht, maar gezien patiënten met risicogedrag slechts partieel verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor agressie, heeft deze aanpak slechts een beperkte impact.

  • Aanpakken van de triggers

De belangrijkste triggers voor agressie betreffen onenigheid over attesten en voorschriften, onvrede over de medische aanpak, lange wachttijden en discussies over het financiële aspect. Deze ergernissen kunnen worden verholpen door een meer heldere en transparante communicatie tussen de arts en de patiënt.

Ook een positieve ingesteldheid bij de arts en de patiënt, waarbij beiden als volwaardige partners tot een gedragen oplossing komen, kan vele problemen voorkomen. Artsenverenigingen, ziekenhuisinstanties en patiëntenorganisaties moeten hierover in overleg gaan en samen een gedragscode ontwikkelen.

Besluit

Het aantal meldingen van agressie tegenover zorgverstrekkers neemt de laatste jaren zorgwekkend toe. Agressie binnen een zorgrelatie, die een vertrouwensrelatie is bij uitstek, is ontoelaatbaar. Algemene maatregelen zoals een sensibiliseringscampagne naar de bevolking, samen met een implementatie door de overheid van een zerotolerancebeleid, zijn dringend en noodzakelijk.

Er is nood aan meer accurate cijfers. Collega’s worden daarom aangespoord om melding te maken van alle gevallen van agressie. De meldingen, ook deze bij lokale instanties, moeten naar één nationaal meldpunt worden gestuurd om na analyse op een dynamische wijze de nodige acties te kunnen ondernemen.

De Orde der artsen wil op basis van de verworven knowhow en de bestaande infrastructuur het voortouw nemen en een overkoepelend overleg met alle stakeholders organiseren. Meer aandacht voor het onderwerp dient aan bod te komen in het onderwijs en de permanente bijscholingen. Daarnaast is er meer studiewerk nodig om het probleem beter te kaderen, o.a. naar het nut van de actueel gebuikte maatregelen.


[1] Cijfermateriaal Orde der artsen betreffende agressie (zie bijlage)

[2] De Jager L, Deneyer M, Buyl R, et al. Cross-sectional study on patient-physician aggression in Belgium : psysician characteristics and aggression types. BMJ Open 2019 ;9 :e025942. doi :10.1136/bmjopen-2018-025942

[3]Ibid.

[4]Ibid.

[5] De Jager L, Deneyer M, Buyl R, et al. Cross-sectional study on patient-physician aggression in Belgium : psysician characteristics and aggression types. BMJ Open 2019 ;9 :e025942. doi :10.1136/bmjopen-2018-025942

[6] Voorbeeld van een standaardformulier, zie https://ordomedic.be/nl/aanmel...

[7] Wetsvoorstel tot invoering van een nieuw Strafwetboek, Boek I en Boek II, 24 september 2019, DOC 55 0417/001, https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/0417/55K0417001.pdf

[8] Advies van 25 juni 2021 van de nationale raad van de Orde der artsen (a168012 – Gebruik van camera’s in een ziekenhuis voor medisch toezicht of onderwijsdoeleinden)

[9] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 4 februari 2006, Lijsten met namen van patiënten die als potentieel gevaarlijk voor de wachtarts worden beschouwd – Advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, a112005, Ordomedic | Lijsten met namen van patiënten die als potentieel…

[10] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 15 juli 2017, Voorstel globaal actieplan – Permanentie beschikbaarheid van gezondheidsgegevens , a158001, Ordomedic | Lijsten met namen van patiënten die als potentieel…, “Omwille van het stigma dat het aanbrengen van een "red flag" in het Sumehr van de patiënt met zich kan meebrengen dient de patiënt hiervan op de hoogte te worden gebracht. In geval van agressie kan een markering pas aangebracht worden na overleg met de voorzitter van de huisartsenkring of de hoofdarts, in functie van de praktijkvoering. In werkomstandigheden waar de arts niet kan overleggen met een collega of overste kan de provinciale raad van inschrijving geraadpleegd worden. Ook dient voorzien te worden in het verwijderen van de markering.”

Getuigschrift van arbeidsongeschiktheid25/02/2023 Documentcode: a170005
Het elektronisch ondertekenen van medische documenten

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 25 februari 2023 de vraag van een werkgeversorganisatie of getuigschriften van arbeidsongeschiktheid die niet ondertekend zijn of ondertekend zijn door middel van een eenvoudige elektronische handtekening geldig zijn en moeten worden aanvaard door de werkgever.

Medische documenten die worden opgesteld door de arts, vereisen steeds een handtekening. Niet-ondertekende medische documenten zijn in de regel ongeldig[1].

Evenwel bestaat er bij de artsen en derde ontvangers van de medische documenten onduidelijkheid over welke soort handtekening moet worden gebruikt bij het ondertekenen van een medisch document.

Er bestaan verschillende soorten handtekeningen: enerzijds is er de handgeschreven handtekening en anderzijds is er de elektronische handtekening, waaronder de gewone elektronische handtekening, de geavanceerde elektronische handtekening en de gekwalificeerde elektronische handtekening.[2]

Noch de bestaande wetgeving[3], noch de model-documenten die worden voorgesteld door het RIZIV[4], preciseren welke soort handtekening de arts moet gebruiken bij het ondertekenen van medische documenten.

Juridisch dient te worden aangenomen dat elke soort handtekening rechtsgeldig is.[5] Evenwel heeft enkel de gekwalificeerde elektronische handtekening dezelfde juridische waarde als de handgeschreven handtekening.

Deontologisch is het aangewezen dat de arts voor het ondertekenen van medische documenten gebruik maakt van de handgeschreven handtekening, de geavanceerde elektronische handtekening of de gekwalificeerde elektronische handtekening. De arts vermijdt in de mate van het mogelijke gebruik te maken van de gewone elektronische handtekening, omdat deze soort van handtekening geen zekerheid biedt omtrent de identiteit van de ondertekenaar en de integriteit van het document.

Bij twijfel over de echtheid van de handtekening, kan de derde ontvanger van het medisch document contact opnemen met de arts, die de echtheid kan bevestigen of ontkennen, zonder andere gezondheidsgegevens van de patiënt te onthullen.


[1] Tijdens de Covid-pandemie werd in een uitzondering voorzien wat betreft een getuigschrift voor arbeidsongeschiktheid, aangepast voor advies via de telefoon tijdens de COVID-19-crisis, bestemd voor de adviserend arts van het ziekenfonds van de patiënt.

[2] Informatie over de elektronische handtekening, kan worden geraadpleegd op de website van de Vlaamse overheid: De elektronische handtekening | Vlaanderen.be

- Voorbeelden van de gewone elektronische handtekening zijn het invoegen van een gescande papieren handtekening in een te ondertekenen document, het invoeren van een PIN-code of wachtwoord of het aanklikken van een knop “ik ga akkoord”.

- Voorbeelden van de geavanceerde elektronische handtekening zijn een klik op de knop handtekening in een informatiesysteem via authenticatie (bv. username/paswoord) in combinatie met audit trails.

- Het belangrijkste voorbeeld van een gekwalificeerde elektronische handtekening is de ondertekening via eID of via de Itsme-applicatie.

[3] Zie onder meer art. 27, 5°, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 1, §2, A., koninklijk besluit tot invoeging van een hoofdstuk XI in de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, en tot opheffing van bepaalde tijdelijke maatregelen van het koninklijk besluit nr. 20 van 13 mei 2020 houdende tijdelijke maatregelen in de strijd tegen de COVID-19 pandemie en ter verzekering van de continuïteit van zorg in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging; art. 2, koninklijk besluit van 10 augustus 2005 houdende vaststelling van de modaliteiten inzake het voorschrift voor menselijk gebruik; art. 16, koninklijk besluit houdende onderrichtingen voor de apothekers

[4] Zie onder meer model geneesmiddelenvoorschrift: De nieuwe modellen van geneesmiddelenvoorschrift - RIZIV (fgov.be); model getuigschrift arbeidsongeschiktheid: Arbeidsongeschiktheid en socioprofessionele re-integratie - RIZIV (fgov.be)

[5] Zie onder meer art. 25, 1., Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG