Samenvatting
Overeenkomstig artikel 20, § 1, KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen, kan de provinciale raad onder meer optreden op klacht van een arts of een derde. Voor de regelmatigheid van de tuchtvordering is het dus geenszins vereist dat de patiënt telkens zelf een klacht zou moeten indienen.
De beslissing om de klager of de patiënt al dan niet te horen behoort tot de bevoegdheid van de onderzoekscommissie. Waneer de geschreven verklaring van de klager gelijklopend is en geen relevante tegenstrijdigheden bevat met het relaas van de betrokken arts zodat de noodzaak om de patiënt of de klager hierover nog te horen geenszins blijkt, levert dit geen miskenning op van het recht van verdediging.
De tuchtprocedure voldoet niet aan de voorwaarden van een strafprocedure. De bepalingen in verband met de bijstand van een advocaat in strafzaken zijn niet van toepassing in de tuchtprocedure.
Door de oproeping voor het persoonlijk onderhoud met de onderzoekscommissie die vermeldt dat een raadsman aanwezig mag zijn, is de betrokken persoon op de hoogte van de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een advocaat. Indien de betrokken arts hiervan geen gebruik maakt en zich voor de onderzoekscommissie niettemin laat bijstaan door een vertrouwenspersoon, levert de afwezigheid van een advocaat geen miskenning op van het recht op een eerlijk proces noch van het recht van verdediging.
De arts die op geen enkel ogenblik rechtstreeks contact heeft gehad met de patiënt en zelf voorafgaandelijk aan een anticonceptiemiddel geen grondige anamnese of klinisch onderzoek heeft uitgevoerd noch contact gehad heeft met de huisarts van de patiënt om te overleggen en te informeren naar de medische voorgeschiedenis en lopende behandelingen, maar enkel op een eerste afspraak een consulente die geen arts of verpleegkundige is, een vorm van anamnese heeft uitgevoerd, miskent het recht van de patiënt op een kwaliteitsvolle zorgverstrekking.
Beslissing
[extract]
(…)
« 1. Procedure
Dr. X werd (…) opgeroepen om te verschijnen voor de raad van de Orde der artsen van de provincie Z, om in een tegensprekelijk debat haar middelen van verweer voor te dragen inzake de hierna vermelde mogelijke deontologische tekortkomingen :
“Te Z, tussen dd… en dd… ,
Bij toepassing van de artikelen 6, 2° en 16 van het Koninklijk Besluit n° 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der Artsen, in gebreke te zijn gebleven de regelen van de medische plichtenleer na te leven door als arts-specialist in de dermato-venereologie:
A. (…);
B. Slechte kwaliteit van zorg;
C. (…);
D. Onzorgvuldig voorschrijven van medicatie.”
(…)
2. De start
Per e-mail dd… richtte huisarts dr. Y zich tot de provinciale raad te Z omwille een mogelijk geval van onwettige uitoefening van de geneeskunde.
In zijn e-mail beschreef dr. Y onder meer dat:
- een patiënte van dr. Y in oktober 2023 CC te Z consulteerde met problemen van haaruitval, waar na een bloedonderzoek werd besloten om een PRP-behandeling uit te voeren;
- volgens de verklaring van zijn patiënte deze behandeling niet werd uitgevoerd door een arts, maar door een andere medewerker met de voornaam M;
- nadien een kort gesprek volgde over de menopauze, de medewerker een voorschrift voor een anticonceptiepil overhandigde dat al op voorhand was ondertekend en afgestempeld, en dr. Y hieruit afleidde dat een niet-arts een medicijn voorschreef zonder grondige anamnese en klinisch onderzoek naar onder andere risicofactoren voor hormonale anticonceptie;
- hij het uitvoeren van een PRP-behandeling en het voorschrijven van medicatie, telkens door een niet-arts, verdacht vond.
In bijlage voegde hij het betreffende voorschrift. Het voorschrift had betrekking op een anticonceptiemiddel voor dertien maanden, bevatte de stempel en handtekening van dr. X van CC en vermeldde dd …als datum.
(…)
3. De beslissing
3.1. Regelmatigheid van het onderzoek
Dr. X vroeg in conclusie om voor recht te zeggen dat de rechten van verdediging werden geschonden en het onderzoek nietig was.
De raad stelt vast dat dr. X hierover echter geen concreet middel ontwikkelt in haar conclusie.
Enkel in het overzicht van de feiten voert dr. X onder meer aan dat geen rekening mag worden gehouden met de klacht van dr. Y omdat deze laatste nooit werd gehoord door de onderzoekscommissie en de patiënte zelf nooit een klacht heeft ingediend.
Overeenkomstig artikel 20 §1 van het KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen kan de provinciale raad onder meer optreden op klacht van een arts of een derde. Het is dus geenszins noodzakelijk dat de patiënt zelf telkens een klacht zou moeten indienen. De beslissing om de klager en/of de patiënt al dan niet te horen, behoorde tot de bevoegdheid van de onderzoekscommissie die door het bureau werd belast met het onderzoek. Blijkbaar volstond voor de onderzoekscommissie de schriftelijke versie van de huisarts van de patiënte in de klacht. Bij vergelijking van dit relaas in de klacht met het relaas van dr. X tijdens het onderzoek dient vastgesteld te worden dat het concrete verloop van de feiten in essentie gelijklopend was en geen relevante tegenstrijdigheden bevatte zodat de noodzaak om de patiënte en/of de huisarts hierover nog te horen, in het kader van de rechten van verdediging geenszins blijkt.
Ter zitting voegde de advocaat van dr. X nog toe dat dr. X werd gehoord door de onderzoekscommissie zonder bijstand van een advocaat.
Huidige tuchtprocedure voldoet niet aan de voorwaarden om te kunnen spreken van een strafprocedure (…). Aan huidige tuchtvordering liggen ook geen strafrechtelijk vervolgde of vervolgbare feiten ten grondslag. De bepalingen in verband met de bijstand van een advocaat in strafzaken zijn dan ook niet van toepassing in huidige tuchtprocedure. In de oproeping voor het persoonlijk onderhoud met de onderzoekscommissie werd niettemin uitdrukkelijk vermeld dat een raadsman aanwezig mocht zijn op dit onderhoud, waarbij werd verwezen naar het advies van de Nationale Raad van 19 september 2015 in verband met de bijstand van een advocaat of een vertrouwenspersoon voor de onderzoekscommissie. Het staat dan ook buiten elke redelijke twijfel vast dat dr. X op de hoogte was van de mogelijkheid om zich door een advocaat te laten bijstaan voor de onderzoekscommissie, maar blijkbaar zelf heeft beslist om hiervan geen gebruik te maken. Wel blijkt zij zich op de zitting van de onderzoekscommissie te hebben laten bijstaan door een assistente van de CC als vertrouwenspersoon.
In deze omstandigheden besluit de raad dat het recht op een eerlijk proces van dr. X en haar rechten van verdediging niet zijn geschonden. Er zijn geen valabele redenen om het onderzoek nietig te verklaren.
3.2. Inhoudelijke beoordeling van de tenlasteleggingen
3.2.1. Feiten B en D: slechte kwaliteit van zorg en onzorgvuldig voorschrijven van medicatie
De patiënt heeft tegenover de gezondheidszorgbeoefenaar recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften (artikel 5 Wet patiëntenrechten).
Uit de verklaringen van dr. X tijdens het onderzoek kan worden afgeleid dat enkel een consulente, die geen arts of verpleegkundige is, op de eerste afspraak met de patiënte een vorm van anamnese heeft uitgevoerd zoals vermeld in het behandelprotocol van de CC, waarna een bloedonderzoek werd uitgevoerd.
Het blijkt verder voldoende uit de resultaten van het onderzoek dat dr. X zelf op geen enkel ogenblik rechtstreeks contact heeft gehad met de patiënte. Zij heeft zelf voorafgaand aan het voorschrijven van het anticonceptiemiddel geen grondige anamnese en/of klinisch onderzoek uitgevoerd bij de patiënte, noch heeft zij contact gehad met de huisarts van de patiënte om te overleggen en te informeren naar de medische voorgeschiedenis en lopende behandelingen.
Op deze manier kon dr. X onmogelijk een correcte en volledige inschatting maken van de mogelijke risico’s voor de patiënte van het gebruik van het voorgeschreven anticonceptiemiddel.
De combinatie van al deze elementen in hun geheel en onderlinge samenhang wijst duidelijk op onzorgvuldigheid bij het voorschrijven van medicatie en een gebrekkige kwaliteit van de zorg voor de betreffende patiënte.
De deontologische tekortkomingen zoals omschreven onder feiten B en D zijn dan ook voldoende bewezen ten aanzien van dr. X.
De door dr. X in conclusie en ter zitting opgeworpen argumenten en middelen doen hieraan geen afbreuk en zijn niet van aard om de raad tot een andere conclusie te brengen.
3.22 (…)
(…)
4. De tuchtsanctie
Voor het bepalen van de hierna vermelde tuchtsanctie houdt de raad rekening met enerzijds de aard, de ernst en de omstandigheden van de bewezen verklaarde feiten en met anderzijds de houding van dr. X ten aanzien van deze feiten, haar persoonlijkheid en historiek zoals deze uit het betreffende tuchtdossier blijken.
De bewezen verklaarde feiten vermengen zich wegens eenheid van opzet zodat slechts één tuchtsanctie dient te worden opgelegd.
Volgens de historiek is dr. X ingeschreven op de lijst van de orde der artsen sinds 2003 en werd zij niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld.
De bewezen verklaarde deontologisch tekortkomingen vertonen wel een zekere ernst, nu zij een potentieel gevaar inhielden voor de gezondheid van de betreffende patiënte.
De hierna bepaalde tuchtsanctie is naar het oordeel van de raad het gepaste signaal om haar het onaanvaardbare van haar handelen te doen inzien en om haar aan te zetten zich in de toekomst te onthouden van gelijkaardige feiten ».
Om deze redenen, de raad,
op 27 november 2024, op tegenspraak en in eerste aanleg,
(…)
Verklaart dr. X schuldig aan de feiten B en D zoals vermeld in de oproepingsbrief ;
Legt aan deze arts wegens de vermengde en bewezen verklaarde feiten B en D zoals vermeld in de oproepingsbrief de tuchtsanctie op van de berisping.