Code van medische deontologie

Hoofdstuk 2: Algemene plichten van de arts

print
01/01/1975
Artikel 3

De uitoefening van de geneeskunde is een bij uitstek menslievende opdracht; de arts waakt in alle omstandigheden over de gezondheid van de enkeling en van de gemeenschap.

Teneinde deze opdracht te vervullen moet de arts, welke discipline van de geneeskunde hij ook uitoefent, ten volle bevoegd zijn en de menselijke persoon steeds eerbiedigen.

01/01/1975
Artikel 4

Om zijn patiënt met de beste zorgen te kunnen omringen, moet de arts zich op de hoogte houden van de vooruitgang van de geneeskundige wetenschap.

01/01/1975
Artikel 5

De arts moet al zijn zieken even gewetensvol verzorgen, ongeacht hun sociale stand, hun nationaliteit, hun overtuiging, hun faam en zijn persoonlijke gevoelens jegens hen.

01/01/1975
Artikel 6

Elke arts moet, ongeacht zijn functie of specialiteit, onverwijld hulp bieden aan een zieke die in onmiddellijk gevaar verkeert.

01/01/1975
Artikel 7

Bij algemene noodsituaties mag een arts zijn zieken niet verlaten tenzij hij daartoe door de bevoegde overheid wordt verplicht.

01/01/1975
Artikel 8

De arts moet zich bewust zijn van zijn sociale plichten tegenover de gemeenschap.

01/01/1975
Artikel 9

De arts moet ervoor waken, zelfs buiten zijn beroepsactiviteiten, geen daden te stellen die de eer of de waardigheid van het beroep zouden kunnen schaden.

01/01/1975
Artikel 10

De geneeskunde mag in geen geval en op geen enkele wijze als een handelszaak worden opgevat.

01/01/1975
Artikel 11

De artsen moeten goede collegiale betrekkingen met elkaar onderhouden en elkaar bijstaan.