Code van medische deontologie
Hoofdstuk 1: De collegialiteit
01/01/1975
Artikel 136
De collegialiteit is een voorname plicht.
Zij moet beoefend worden in eerbied voor de belangen van de zieke.
01/01/1975
Artikel 137
De artsen zijn elkaar steeds morele bijstand verschuldigd: het is hun plicht een ten onrechte aangevallen arts te verdedigen.
Het is verboden een collega te belasteren, van hem kwaad te spreken of geruchten te verspreiden die hem bij de uitoefening van zijn beroep kunnen benadelen.
Beroepsgeschillen mogen geen aanleiding geven tot openbare polemieken.
01/01/1975
Artikel 138
Wanneer een arts uit een ambt dat hij in een openbare of privé-inrichting uitoefende wordt ontslagen of geschorst, mag een arts zijn kandidatuur slechts stellen nadat hij contact heeft opgenomen met de betrokken collega en met zijn eigen provinciale raad van de Orde.
Deze laatste zal er voor waken dat de regels van de plichtenleer worden nageleefd.
De arts die meent een wettige beweegreden te hebben om geen contact op te nemen met zijn collega moet die reden ter beoordeling aan de provinciale raad voorleggen.
01/01/1975
Artikel 139
Het past in een goede collegialiteit een toevallig verhinderde collega in de mate van het mogelijke te vervangen.