Code van medische deontologie
Hoofdstuk 3: De continuïteit van de verzorging, de wachtdiensten en de dringende medische hulp
01/01/1975
Artikel 113
De continuïteit van de verzorging verzekeren is een deontologische plicht.
01/01/1975
Artikel 114
Elke arts moet, naargelang van het geval, de nodige maatregelen nemen om de continuïteit van de verzorging van zijn zieken te waarborgen.
01/01/1975
Artikel 115
Wachtdiensten worden eensdeels opgericht om de arts in staat te stellen de continuïteit van de verzorging te waarborgen en anderdeels om aan dringende oproepen gevolg te kunnen geven.
01/01/1975
Artikel 116
De organisatie van deze wachtdiensten berust bij de beroepsverenigingen of de met dat doel opgerichte plaatselijke organisaties.
De werkingsmodaliteiten van deze diensten en de wachtrol dienen aan de provinciale raad te worden medegedeeld.
30/06/2007
Artikel 117
(Gewijzigd op 30 juni 2007)
Elke arts ingeschreven op de Lijst van de Orde moet, overeenkomstig zijn bevoegdheid, aan deze wachtdiensten deelnemen en in voorkomend geval tot de werkingskosten ervan bijdragen.
Uitzonderingen kunnen wegens leeftijd, gezondheid of andere gerechtvaardigde redenen worden toegestaan.
Het beoordelen van tekortkomingen aan de deontologische verplichtingen met betrekking tot de wachtdiensten behoort tot de bevoegdheid van de provinciale raden.
01/01/1975
Artikel 118
Onverminderd de bepalingen van de wet van 6 januari 1961 die enkele gevallen van schuldig verzuim bestraft of van de wet van 8 juli 1964 inzake de dringende geneeskundige hulpverlening, mag de arts zich slechts aan een dringende oproep onttrekken na zich ervan overtuigd te hebben dat er geen echt gevaar bestaat of wanneer hij door een even belangrijk spoedgeval wordt weerhouden.
De wet van 6 januari 1961 voerde in het Strafwetboek een aantal bepalingen in met betrekking tot het schuldig verzuim nl. art. 422bis en art. 422ter. Deze wet bestaat dus op zichzelf niet meer en de genoemde artikelen werden intussen reeds gewijzigd.