Behalve in geval van overmacht mag de arts zijn beroep enkel uitoefenen onder voorwaarden die de kwaliteit van de zorgen en van de medische behandeling niet in het gedrang brengen.
Behoudens in spoedeisende gevallen mag de arts slechts zoveel personen in behandeling nemen als hij aankan om aan ieder van hen gewetensvol, zorgvuldig en met eerbied voor de menselijke persoon zorgen te verstrekken.
De arts mag zijn bevoegdheid niet overschrijden. Hij moet het advies inwinnen van confraters, onder meer van specialisten, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de patiënt, telkens wanneer dit binnen de diagnostische of therapeutische context nuttig of noodzakelijk blijkt.
Wanneer de toestand van de patiënt dit vereist laat de arts zich bijstaan door bevoegde verpleegkundige, paramedische, technische en sociale medewerkers.