Code van medische deontologie

Hoofdstuk 3: Respect

print
30/06/2024
Artikel 25

De arts respecteert het medisch geheim. Dit omvat hetgeen de patiënt hem toevertrouwt en wat hijzelf ziet, hoort, verneemt, vaststelt, ontdekt of opvangt bij de uitoefening van zijn beroep. Deze verplichting blijft bestaan na het overlijden van de patiënt.
De arts zorgt ervoor dat zijn medewerkers de confidentialiteit respecteren.

1. Algemeen

1.1. Inleiding tot het medisch geheim

Het medisch geheim is de kern van de relatie arts (zorgteam)-patiënt, en -maatschappij.

Het medisch geheim is eerst en vooral een kwestie van vertrouwen: het beschermt niet alleen de patiënt tegen indiscreties van het artsenkorps, maar elke potentiële zorgvrager.

Het beoogt ook de bescherming van het fundamentele privacyrecht van de persoon die, soms in zijn diepste intimiteit, de arts in vertrouwen neemt.

Het medisch geheim is nochtans niet absoluut: verscheidene wetten laten toe of verplichten de arts te spreken. Bovendien geeft onder meer de Patiëntenrechtenwet de arts soms de mogelijkheid rekening te houden met de wil van de patiënt.

Daarnaast kan het medisch geheim in conflict komen met andere waarden waaraan de maatschappij eveneens belang hecht. Er bestaat geen strikte hiërarchie tussen de waarden die de grondslag vormen van het medisch geheim en die andere waarden. In de praktijk dienen ze tegen elkaar te worden afgewogen afhankelijk van de omstandigheden en volgens een evenredigheidsbeginsel. Dit geldt onder meer voor de waarden in verband met de veiligheid, de volksgezondheid, de integriteit van minderjarigen en kwetsbare personen, de bescherming van het recht van verdediging en een goede rechtsbedeling. Soms hakt de wetgever de knoop zelf door, wat het probleem vereenvoudigt, maar dit is niet altijd het geval. De onzekerheid die dan weegt op de oplossing van het geschil leidt ertoe dat een keuze dient te worden gemaakt tussen tegengestelde waarden. In dit verband is het verstandig raad in te winnen en de voorkeur te geven aan overleg met collega's alvorens een beslissing te nemen.

1.2. Inhoud van het medisch geheim

Artikel 458 van het Strafwetboek beoogt niet alleen de toevertrouwde geheimen van de patiënt, maar alle inlichtingen die ter kennis worden gebracht van de arts tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep.

Zoals artikel 25 van de Code van medische deontologie 2018 aangeeft, gaat het over "hetgeen de patiënt hem toevertrouwt en wat hijzelf ziet, hoort, verneemt, vaststelt, ontdekt of opvangt bij de uitoefening van zijn beroep."

Daarmee worden inlichtingen bedoeld die niet strikt medisch zijn, maar redelijk verband houden met de gezondheid van de patiënt: financiële, psychologische, familiale of sociale inlichtingen, op voorwaarde dat deze informatie ter kennis komt van de arts in deze hoedanigheid en in het kader van de uitoefening van zijn beroep.

Het medisch geheim geldt ook voor strafbare feiten die de patiënt heeft gepleegd. Voor feiten waarvan de patiënt het slachtoffer is, is de rechtspraak evenwel soepeler.

Alvorens initiatief te nemen is het altijd aangewezen dit eerst met de patiënt te overleggen en eventueel het advies in te winnen van collega's.

Een arts kan zich niet beroepen op het medisch geheim wanneer hij zelf het voorwerp is van een gerechtelijke vervolging. Het medisch geheim kan immers geen dekmantel zijn voor zijn eventuele fouten. Dit zou neerkomen op misbruik van de wettelijke bescherming.

Het medisch geheim blijft bovendien gelden ook na het overlijden van de patiënt. De arts heeft de deontologische plicht ervoor te zorgen dat ook zijn medewerkers de confidentialiteit respecteren.

1.3. De wet verplicht of laat soms toe te spreken

De wet kan de arts in specifieke gevallen verplichten om te spreken.

In andere situaties voorziet de wet in de mogelijkheid voor de arts om te spreken zonder te moeten vrezen voor een correctionele vervolging. Dit geldt in de eerste plaats wanneer hij wordt opgeroepen om een getuigenis in rechte af te leggen wanneer hij wordt gehoord door een onderzoeksrechter of op verzoek van deze laatste. De arts is evenwel niet verplicht te antwoorden op alle vragen; hij dient zelf in geweten en in het belang van de patiënt te oordelen wat gezegd moet worden (hij mag ook niet liegen) wetende dat, net als voor iedere burger, zijn medewerking aan de rechtsbedeling een belangrijke zaak is. De arts die in rechte getuigt, kan enkel in het belang van zijn patiënt een zwijgrecht inroepen (cf. art. 28, CMD).

1.4. De afweging tussen spreken en zwijgen

Soms primeert het beroepsgeheim niet. Dit is met name het geval bij de noodtoestand. Hieronder wordt de toestand verstaan waarin een persoon zich bevindt die, ten overstaan van ernstig en dreigend gevaar, redelijkerwijze kan oordelen dat het onthullen van vertrouwelijke informatie de enige mogelijkheid is om een belangrijkere waarde te beschermen die hij moet of mag beschermen vóór alle andere (bijvoorbeeld: het geval van een objectief gevaarlijke patiënt van wie de arts kan vrezen dat hij de integriteit van anderen zal schenden). Als de arts zich in een dergelijke situatie bevindt, mag hij bijgevolg spreken.

De maatschappij vraagt bovendien van de arts dat hij zijn verantwoordelijkheid opneemt om mee de kwetsbaren te beschermen. Het beroepsgeheim kan deze bescherming in de weg staan.

Het is evenwel wettelijk en deontologisch toegestaan op grond van de wettelijke hulpverleningsplicht aan de procureur des Konings melding te maken van misbruik en mishandeling, voornamelijk van seksuele aard, die hij vastgesteld heeft bij de uitoefening van zijn beroep in het nadeel van een kwetsbare persoon (bijvoorbeeld kinderen, zwangere vrouwen, personen met een beperking), indien de arts de minderjarige of kwetsbare persoon niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen (art. 29, CMD).

Hoewel de wet een spreekmogelijkheid creëert, moet de arts zelf in eer en geweten en in functie van de aanwezige waarden, oordelen welk gedrag het meest gepast is voor de situatie waarmee hij wordt geconfronteerd. Zo is het nog steeds aangewezen dat de arts het probleem met de betrokkene (de kwetsbare persoon) bespreekt, dit in de mate van zijn mogelijkheden. Hij spoort hem aan zelf initiatieven te nemen. Indien de betrokkene hierin toestemt, consulteert de arts een ter zake deskundig gezondheidszorgbeoefenaar of doet hij een beroep op een multidisciplinair centrum. De arts informeert de naasten van de betrokkene alleen in zijn belang en met zijn toestemming (art. 29, CMD).

1.5. Gedeeld beroepsgeheim

De arts is gehouden om, op verzoek of met akkoord van de patiënt, aan een ander behandelend beoefenaar die door de patiënt wordt aangeduid, alle nuttige en noodzakelijke inlichtingen betreffende de patiënt mee te delen opdat de diagnose of de behandeling kan worden voortgezet of vervolledigd. De arts schendt het beroepsgeheim dus niet wanneer hij aan een collega informatie meedeelt op verzoek of met toestemming van de patiënt. Het gedeeld beroepsgeheim tussen gezondheidszorgbeoefenaars is gebonden aan een aantal voorwaarden (cf. art. 27, CMD).

Ingeval de patiënt zich verzet tegen het delen van informatie, motiveert de arts deze vraag om gegevensdeling. Hij overlegt met de patiënt en wijst hem op zijn verantwoordelijkheid en de gevolgen en risico’s van het achterhouden van pertinente informatie. Indien de patiënt zich blijft verzetten, kan de zorgrelatie de facto onmogelijk worden en kan de arts deze overeenkomstig de bepalingen in artikel 32, CMD, beëindigen (cf. advies NR 23 maart 2024, a171007).

2. Adviezen van de nationale raad

3. Wettelijke bepalingen

4. Informatie - Documentatie - Links

5. Trefwoorden

beroepsgeheim - besmettelijke aandoening - discretieplicht - gedeeld beroepsgeheim - medewerkers van de arts - medisch geheim - meldingsplicht door de arts - overdraagbare ziekten - noodtoestand - persoonlijke levenssfeer

Oudere versies