25/04/2025
1. Algemeen – Artikel 12, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (WPR)
Artikel 12, §1, WPR bepaalt dat bij een patiënt die minderjarig is, de rechten zoals vastgesteld door de WPR worden uitgeoefend door de personen die het gezag over de minderjarige uitoefenen (ouders of pleegouders) of door de voogd.
Artikel 12, §2, alinea 1, WPR bepaalt dat de minderjarige patiënt wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit.
Artikel 12, §2, alinea 2, WPR bepaalt dat de rechten zoals opgesomd in de WPR door de minderjarige patiënt die tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, zelfstandig kunnen worden uitgeoefend.
2. Wilsbekwame minderjarige
Van zodra de minderjarige patiënt tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, oefent hij zijn rechten zelfstandig uit.
Deze feitelijke bekwaamheid, in het vakjargon ook wel de “medische meerderjarigheid” genoemd, wordt beoordeeld door de behandelend arts.
De arts kan bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de minderjarige rekening houden met onder meer de leeftijd, de ziekte-ervaring, de aard van het recht of de ingreep, de sociale en familiale omstandigheden, en de intellectuele ontwikkeling van de minderjarige. De arts houdt rekening met het totaalbeeld om de feitelijke wilsbekwaamheid te beoordelen. De leeftijd is slechts een beoordelingselement en is niet determinerend.
Bij twijfel over de wilsbekwaamheid is het aangewezen te overleggen met andere zorgverleners die in nauw contact staan met de minderjarige, bijvoorbeeld de pedopsychiater, de huisarts of de psycholoog van de minderjarige.
3. Wilsonbekwame minderjarige
a. Ouderlijk gezag
Zolang de minderjarige patiënt niet feitelijk wilsbekwaam kan worden geacht om zelfstandig zijn rechten uit te oefenen, worden deze uitgeoefend door de personen die het gezag over de minderjarige uitoefenen (ouders of pleegouders) of door de voogd.
Het gezag wordt in principe uitgeoefend door beide ouders gezamenlijk, of ze nu samenwonen of niet. Dit betekent dat beiden gezamenlijk de rechten zoals opgesomd door de WPR zullen uitoefenen, tenzij een rechterlijke beslissing aan een van hen de exclusieve uitoefening van dit gezag heeft toegekend of een van de ouders of een pleegouder heeft gemachtigd om alleen op te treden voor een of meer specifieke handelingen (artikelen 373,374 en 387quinquies van het Burgerlijk Wetboek).
Daarnaast, bestaat er een vermoeden van gezamenlijk handelen ten opzichte van derden te goeder trouw. Voor alledaagse zorg kan de arts te goeder trouw ervan uitgaan dat de andere ouder, die niet aanwezig is op de consultatie, instemt met de gevraagde zorg (art. 373, al. 2, Burgerlijk Wetboek). Voor ingrijpende, onomkeerbare medische handelingen is het aangewezen de geïnformeerde toestemming van beide ouders te bekomen, tenzij bij hoogdringendheid.
Indien de arts op de hoogte is van een meningsverschil tussen de ouders over de zorg voor hun kind, kan hij zich niet beroepen op het vermoeden van instemming van de andere ouder.
Hieronder volgen enkele ingewikkelde situaties waarmee de arts geconfronteerd kan worden. Onderstaande situaties hebben enkel betrekking op de minderjarige patiënt die niet in staat is om zijn rechten als patiënt zelfstandig uit te oefenen.
b. Onenigheid over de zorg
Bij onenigheid tussen de ouders over een medische ingreep, is alleen wanneer een rechterlijke uitspraak één van de ouders de exclusieve beslissingsbevoegdheid tot handelen ten aanzien van het kind heeft gegeven, de toestemming van die ouder voldoende.
In andere situaties tracht de arts de toestemming van beide ouders te verkrijgen. De minderjarige patiënt wordt, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, betrokken bij de uitoefening van zijn rechten (artikel 12, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt). Dit betekent dat de arts de medische situatie van de patiënt moet uitleggen en zijn mening moet vragen over de behandeling, waarbij de ouders de eindbeslissing hebben.
Bij spoedeisendheid heeft het belang van het kind om de noodzakelijke zorg te ontvangen voorrang op een meningsverschil tussen de ouders.
Indien de ouders het niet eens kunnen worden over de behandeling van hun kind is het aan de rechtbank om het geschil te beslechten.
Indien een ouder beweert de exclusieve uitoefening van het gezag over het kind te hebben, kan de arts vragen om de beslissing van de rechtbank te laten zien om er zeker van te zijn dat de wet wordt nageleefd.
c. Informeren van de ouder die niet op de raadpleging aanwezig is
Indien de arts reden heeft om aan te nemen dat de medische informatie met betrekking tot het kind bewust niet aan de andere ouder wordt meegedeeld door de ouder die het kind begeleidt, brengt de arts de andere ouder op de hoogte van de diagnose en de vervolgzorg. De arts informeert de ouders over deze manier van handelen.
Elk van de ouders mag contact opnemen met de arts om alle relevante informatie over de gezondheidstoestand van het kind op te vragen.
d. Verzoek om een medisch attest voor gebruik in het geschil
Het doel van een dergelijk verzoek kan bijvoorbeeld zijn om aan te tonen dat de gezondheid van het kind wordt beïnvloed door het contact met de andere ouder, om te rechtvaardigen dat het kind om gezondheidsredenen niet naar de andere ouder wordt gebracht, om te getuigen van mishandeling door een ouder, enzovoort.
De beginselen van oprechtheid, objectiviteit, voorzichtigheid en discretie vormen de leidraad voor de arts bij het opstellen van alle medische documenten (artikel 26 CMD).
De arts beschrijft wat hij heeft waargenomen, na een klinisch onderzoek of op basis van objectieve elementen in het medisch dossier (röntgenfoto's, hospitalisatieverslag, enz.).
De arts mag zich onder andere niet laten beïnvloeden door onterechte verzoeken van een ouder van een minderjarige patiënt en mag geen verklaringen afleggen over zaken die buiten zijn medische competentie vallen, die geen verband houden met de gezondheidstoestand van de patiënt of waarbij de andere ouder of derden betrokken worden, bijvoorbeeld in verband met feiten die hij zelf niet heeft vastgesteld.
De arts begaat een deontologische fout door het beroepsgeheim te schenden wanneer hij een van de ouders een document geeft waarin de medische situatie van de andere ouder wordt beschreven. Wanneer de arts op verzoek van een rechter wordt ondervraagd, kan hij het medisch beroepsgeheim opheffen (zie FAQ 2.2. Getuigenis in rechte).
e. Situatie die rechtvaardigt dat de arts afwijkt van de wens van de vertegenwoordiger met betrekking tot de zorg
De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bepaalt dat de arts, in het belang van de minderjarige patiënt en teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige aantasting van diens gezondheid af te wenden, in voorkomend geval in het kader van multidisciplinair overleg, afwijkt van de beslissing van de ouder (artikel 15, § 2).
In dat geval moet de arts een motivering opnemen in het dossier van de patiënt.
In geval van vermoeden van misbruik, zie punt 4.
f. Inzage en afschrift van het medisch dossier van het kind
De vader of de moeder die het ouderlijke gezag over het kind uitoefent, kan als wettelijke vertegenwoordiger rechtstreeks het medisch dossier van het kind inkijken of er een afschrift van krijgen, met uitzondering van gegevens die betrekking hebben op derden (artikel 9, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt). Een ouder heeft dus geen toegang tot de eventuele medische informatie over de andere ouder in het medisch dossier van het kind.
Bovendien kan de arts, om de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige patiënt te beschermen, het verzoek van de ouder om het medisch dossier van het kind in te kijken of er een afschrift van te krijgen, geheel of gedeeltelijk afwijzen. In dat geval wordt het recht op inzage of afschrift uitgeoefend door de beroepsbeoefenaar die door de betrokken ouder is aangewezen. De arts voegt een motivering toe aan het dossier van de patiënt (artikel 15, § 1, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).
Opmerking 1: Wat het recht op een afschrift van het medisch dossier betreft, zijn er situaties waarin een wilsbekwame minderjarige vraagt om een afschrift van zijn dossier te krijgen om elementen ervan aan een van beide ouders mee te delen.
Artikel 9, § 3, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt laat de arts toe te weigeren dit afschrift te geven indien hij "over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen".
Indien de arts van mening is dat er geen bezwaar is om de minderjarige een afschrift van zijn dossier te geven, aangezien de minderjarige dit uit vrije wil aan een van zijn ouders wil geven, is het niettemin raadzaam om de minderjarige erop te wijzen dat indien zijn gegevens in een gerechtelijke procedure op tegenspraak worden gebruikt, de andere ouder er ook toegang toe zal hebben.
Opmerking 2: Bij het overlijden van een minderjarige patiënt kunnen zijn vader en moeder zijn patiëntendossier inkijken en afschrift ervan ontvangen, behoudens toepassing van artikel 15, § 1, van de voornoemde wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt. Wanneer de minderjarige patiënt zijn rechten zelfstandig uitoefende, kan het recht op inzage en afschrift van de vertegenwoordiger niet worden uitgeoefend indien de patiënt zich uitdrukkelijk hiertegen heeft verzet.
De arts weigert een afschrift van het dossier te geven indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de betrokken persoon onder druk wordt gezet om een afschrift van het patiëntendossier aan derden mee te delen. (artikel 9, § 4/1, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt)
g. Anticiperen op deze situaties
Geef blijk van een welwillende neutraliteit maar aarzel niet om de ouders in conflict duidelijk te maken dat het in het belang van het kind is dat dit conflict de zorgrelatie niet beïnvloedt en dat het niet uw taak is om scheidsrechter of actor te zijn in hun geschillen.
Leg de ouder die u aanvalt om redenen waarmee u niets te maken hebt uit dat zijn gedrag de zorgrelatie schaadt. Wijs hem erop dat het uw enige bekommernis is het kind de beste zorg te bieden, in zijn belang.
Indien u meent dat het gepast is voor de sereniteit van de raadpleging, uw objectiviteit of uw vertrouwensrelatie met de patiënt, stel dan voor het kind alleen te ondervragen over zijn gezondheidsklachten, voordat u de diagnose en vervolgzorg bespreekt met de begeleidende ouder.
Zorg ervoor in het patiëntendossier de relevante informatie betreffende de situatie van het kind op te nemen (artikel 22 CMD).
4. Minderjarigen en vermoeden van misbruik
Indien de arts vermoedt dat een minderjarige het slachtoffer is van misbruik, dient hij de stappen te volgen zoals bepaald in artikel 29 van de Code van medische deontologie: Ordomedic | 29
Bij twijfel over de te volgen stappen of de aangifte bij de procureur des Konings, kan de arts de casus op anonieme wijze bespreken met het vertrouwenscentrum kindermishandeling van de betrokken provincie. Dit is een erkend en gesubsidieerd centrum dat bevoegd is in het verlenen van advies, ondersteuning en hulp aangaande kindermishandeling. (VK (vertrouwenscentrum-kindermishandeling.be)
Voor meer informatie over de minderjarige patiënt, kan u volgende bronnen raadplegen:
- Code van medische deontologie:
- Ordomedic | 18;
- Ordomedic | 29
- Adviezen van de nationale raad van de Orde der artsen, onder meer:
- Ordomedic | Niet-samenlevende ouders - Artsenkeuze;
- Ordomedic | Medische zorg verstrekt aan minderjarigen – Instemming…; Ordomedic | Medisch geheim en minderjarige patiënt – Vergoeden van de…; Ordomedic | Het medisch beroepsgeheim – informatie aan de vader van…