1.6. Bewaring van patiëntendossiers door de Orde der artsen

15/11/2024

De wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (hierna: Kwaliteitswet) heeft de Orde der artsen de wettelijke bevoegdheid gegeven om mee in te staan voor de waarborg van de zorgcontinuïteit indien de arts niet meer bij machte is deze zelf te organiseren.

Artikel 20 van afdeling 6 – continuïteit, bepaalt het volgende:

§ 1. Wanneer de gezondheidszorgbeoefenaar zijn praktijk definitief stopzet, maakt hij het patiëntendossier en eventueel andere nuttige en noodzakelijke inlichtingen voor de continuïteit van de zorg met toestemming van de patiënt over aan een andere gezondheidszorgbeoefenaar.

Indien de Toezichtcommissie ingelicht wordt dat een gezondheidszorgbeoefenaar niet meer bij machte is of was de in het eerste lid bedoelde verplichting na te leven, neemt de Toezichtcommissie de nodige schikkingen voor de gepaste bewaarregeling voor de patiëntendossiers, teneinde de continuïteit van de zorg te kunnen verzekeren evenals voor de vrijwaring van het beroepsgeheim. Indien voor de betreffende gezondheidszorgbeoefenaar een deontologisch orgaan is ingericht licht de Toezichtcommissie dit orgaan in. Dat orgaan neemt de vermelde schikkingen.

§ 2. De Koning kan in afwijking van paragraaf 1 voor bepaalde gezondheidszorgbeoefenaars of categorieën van gezondheidszorgbeoefenaars specifieke regels vaststellen voor het verzekeren van de continuïteit bij het definitief stopzetten van de praktijk.

(de Koning heeft op heden nog geen regels vastgesteld)

1. Voor welk doel en in welke gevallen komt de Orde der artsen tussen?

De Orde komt tussen met als enig doel de zorgcontinuïteit te organiseren wanneer de arts niet meer bij machte is of was deze verplichting na te leven. Andere doeleinden worden niet door de Orde verzekerd.

Er worden twee situaties beoogd:

  • het plotse overlijden van een arts
  • de plotse onbekwaamheid van een arts

In andere situaties rust de verplichting om de zorgcontinuïteit te organiseren op de arts zelf, zowel tijdens zijn actieve loopbaan als na de stopzetting van zijn praktijk.

2. Welke schikkingen neemt de Orde der artsen?

Bij plots overlijden of bij plotse onbekwaamheid van de arts, neemt de provinciale raad in eerste instantie contact op met het erkend functioneel samenwerkingsverband waarvan de arts deel uitmaakt of de hoofdarts van het dichtstbijzijnde ziekenhuis met als doel de patiëntendossiers over te dragen aan een arts met eenzelfde beroepstitel of aan het ziekenhuis. Patiënten dienen maximaal te worden geïnformeerd over deze overdracht (via e-mail, affichering in de wachtzaal, enz.)

Bij gebrek aan een arts-overnemer voor de patiëntendossiers, zal de Orde de nodige schikkingen nemen voor de gepaste bewaarregeling teneinde de continuïteit van de zorg te verzekeren evenals het beroepsgeheim te vrijwaren:

  • digitale patiëntendossiers worden geëxporteerd naar de nationale raad, waar ze worden bewaard onder het gezag van de ondervoorzitters.
  • papieren patiëntendossiers worden overgedragen aan de provinciale raad van inschrijving van de arts, waar ze worden bewaard onder het gezag van de voorzitter.

De praktische modaliteiten worden besproken bij de overdracht.

Patiënten of artsen waarmee de patiënt een therapeutische relatie heeft kunnen hun patiëntendossier opvragen bij de provinciale raad of de nationale raad, afhankelijk van het dossiertype (papieren dossier versus digitaal dossier).

De nationale raad en de provinciale raden garanderen een veilige bewaring van de patiëntendossiers, met de waarborg voor de vertrouwelijkheid, de integriteit en de beschikbaarheid van de gezondheidsgegevens gedurende een periode van vijf jaar.

Nadien worden de patiëntendossiers op een veilige wijze vernietigd.

De erfgenamen van de overleden arts of de vertegenwoordigers van de onbekwame arts kunnen de patiëntendossiers gedurende deze termijn opvragen met het oog op een verdere veilige bewaring.

De kosten die de vijfjarige bewaring, de doorgifte en de vernietiging met zich meebrengen vallen ten laste van de Orde.

3. Wettelijke plichten die rusten op de arts

a. De waarborg van de zorgcontinuïteit bij stopzetting van de praktijk

De plicht tot het organiseren van de zorgcontinuïteit bij de definitieve stopzetting van de praktijk rust in eerste instantie op de arts zelf. (cf. art. 20, §1, lid 1, Kwaliteitswet)

Zoals hierboven toegelicht, zal de Orde der artsen slechts tussenkomen in uitzonderlijke omstandigheden, i.e. bij plots overlijden of bij plotse onbekwaamheid.

Wanneer de arts na de stopzetting van zijn praktijk moeilijkheden ondervindt om deze plicht na te leven, bijvoorbeeld omdat hij geen overnemer vindt voor de patiëntendossiers, neemt hij best contact op met het erkend functioneel samenwerkingsverband waarvan hij deel uitmaakt of met zijn beroepsvereniging.

b. De plicht tot bewaring gedurende een termijn van dertig jaar na het laatste patiëntencontact

De bewaartermijn van vijf jaar die gehanteerd wordt door de Orde om de zorgcontinuïteit te helpen organiseren in uitzonderlijke omstandigheden doet geen afbreuk aan de wettelijke plicht van de arts de patiëntendossiers te bewaren gedurende minimum dertig jaar te rekenen vanaf het laatste patiëntencontact. (art. 35, Kwaliteitswet)

Wanneer de arts zijn praktijk definitief stopzet, is het gebruikelijk dat de arts-overnemer de dertigjarige bewaarplicht overneemt. Hierover bestaat geen specifieke wettelijke regeling. De Orde raadt aan dat de stoppende arts met de arts-overnemer duidelijke afspraken maakt over de bewaarplicht, bij voorkeur via een schriftelijke overeenkomst. Patiëntendossiers die niet worden overgedragen, dienen te worden bewaard door de arts zelf.

Het gebeurt regelmatig dat de arts na stopzetting van zijn praktijk de dertigjarige bewaartermijn niet overleeft. Als gevolg hiervan worden de erfgenamen geconfronteerd met de aanwezigheid van patiëntendossiers in de nalatenschap. Het is raadzaam dat zij, indien de erfenis wordt aanvaard, de patiëntendossiers veilig bewaren en met respect voor het beroepsgeheim omwille van een (weliswaar gering) risico op een schuld uit een burgerlijke rechtsvordering die ten laste valt van de nalatenschap. De verjaringstermijn voor aansprakelijkheidsvorderingen is twintig jaar.