Uitoefening van de tuchtbevoegdheid

maart 2024

INHOUD

1. WETTEKSTEN

2. ENKELE GRONDBEGINSELEN

2.1. Het beroepsgeheim en de AVG

2.2. Geen inbreuk / geen sanctie zonder wet (« Nullum crimen, nulla poena sine lege »)

2.3. De strafvordering schorst de tuchtvordering niet

2.4. Het zwijgrecht en het verbod op zelfincriminatie

2.5. De tuchtprocedure kan plaatsvinden op drie niveaus

3. STRUCTUUR EN BEVOEGDHEDEN VAN DE PROVINCIALE RAAD

4. WIJZEN VAN AANHANGIGMAKING BIJ DE PROVINCIALE RAAD

5. BEVOEGDE PROVINCIALE RAAD OM DE KLACHT TE BEHANDELEN

5.1. Plaats van inschrijving - persoonlijke bevoegdheid

5.2. Materiële bevoegdheid

5.3. Onttrekking van de zaak

5.4. Wraking

5.5. Gebruik der talen

6. VERZOENING

7. ONDERZOEK

7.1. Het bureau of een onderzoekscommissie (O.C.) voert het onderzoek

7.2. Kennisgeving aan de arts dat een onderzoek te zijnen laste wordt ingesteld

7.3. Onderzoekshandelingen

7.4. Onderzoeksverslag

8. HOORZITTING VAN VERWIJZING

8.1. De beslissing om de zaak zonder gevolg te laten

8.2. Bijkomende onderzoekstaken

8.3. De verwijzingsbeslissing

9. TUCHTZITTING

9.1. De oproeping om te verschijnen

9.2. Vertegenwoordiging door een advocaat

9.3. Gesloten deuren

9.4. Aanwezigheidsquorum

9.5. Procedure van de rechtszitting

9.6. Sancties en stemquorum

9.7. De klager

10. RECHTSMIDDELEN TEGEN DE BESLISSING VAN DE PROVINCIALE RAAD

10.1. Hoger beroep

10.2. Verzet

10.3. Schorsende werking van het hoger beroep en het verzet

11. PROCEDURE VOOR DE RAAD VAN BEROEP

11.1. Structuur en bevoegdheden van de raad van beroep

11.2. Procedure

11.3. Beslissing van de raad van beroep

11.4. Aanwezigheidsquorum

11.5. Stemquorum

12. RECHTSMIDDELEN TEGEN EEN BESLISSING VAN DE RAAD VAN BEROEP

12.1. Verzet en cassatieberoep

12.2. Schorsende werking van de rechtsmiddelen

13. MEDEDELING VAN DE TUCHTBESLISSING VAN DE PROVINCIALE RAAD EN VAN DE RAAD VAN BEROEP

13.1. Mededeling van de beslissingen van de provinciale raad

13.1.1. Beslissing om de zaak zonder gevolg te laten

13.1.2 Beslissing uitgesproken na aanhangigmaking bij de tuchtraad door de raad van inbeschuldigingstelling

13.2. Mededeling van de beslissingen van de raden van beroep

14. REGELS BETREFFENDE DE KENNISGEVING VAN DE BESLISSING AAN DE ARTS

15. REGELS INZAKE DE MEDEDELING VAN DE BESLISSING VAN DE PROVINCIALE RAAD EN VAN DE RAAD VAN BEROEP AAN DE VOORZITTER VAN DE NATIONALE RAAD EN AAN DE OVERHEDEN DIE ER KENNIS VAN DIENEN TE KRIJGEN

15.1. Berichtgeving aan de lidstaten van de Europese Unie wanneer de beslissing van schorsing of schrapping definitief geworden is

15.2. Informatie-uitwisseling met de permanente federale databank van de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen

15.3. De klager wordt niet in kennis gesteld van de beslissing

16. GEBRUIK DOOR DE ARTS VAN DE TUCHTBESLISSING EN VAN HET TUCHTDOSSIER BUITEN DE TUCHTPROCEDURE (ZICH IN RECHTE VERDEDIGEN, EEN PROCES AANSPANNEN, PUBLICITEIT, ENZ.)

*****************

1.WETTEKSTEN

De voornaamste wetteksten wat betreft de tuchtprocedure door de Orde der artsen zijn :

- het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen (KB nr. 79);

- het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der artsen (KB 06.02.1970) ;

- het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing in tuchtzaken behoudens andersluidende wetsbepaling[1];

- de wet van 13 juni 1999[2]

Art. 5, 1ste lid : Alle klachten in verband met de organisatie van de controle, de bevoegdheid, een gebrek aan onafhankelijkheid van een controlearts of een arts-scheidsrechter of in verband met beroepsfouten die de controlearts of de arts-scheidsrechter ten laste wordt gelegd, behoren tot de bevoegdheid van de provinciale raden van de Orde der Artsen en kunnen hun worden meegedeeld.

Art. 7, § 1: Wanneer een arts-scheidsrechter aan de verplichtingen opgenomen in artikel 6 [3] niet meer voldoet, kan hij door de Orde der artsen van de lijst van de artsen-scheidsrechters geschrapt of geschorst worden.

2. ENKELE GRONDBEGINSELEN

2.1. Het beroepsgeheim en de AVG

De leden van de provinciale raden, van de raden van beroep en van de nationale raad zijn gebonden door het beroepsgeheim (artikel 458 van het Strafwetboek) voor alle zaken waarvan zij kennis genomen hebben in of bij de uitoefening van hun functies (art. 30, KB nr. 79). Hetzelfde geldt voor alle personen die deelnemen aan de werking van de Orde, ongeacht in welke hoedanigheid ze dit doen.

De Orde der artsen verwerkt persoonsgegevens om te beantwoorden aan haar wettelijke opdrachten waaronder haar tuchtopdracht.

De functionaris voor gegevensbescherming van de Orde kan bereikt worden op het adres privacy@ordomedic.be.

2.2. Geen inbreuk / geen sanctie zonder wet

De provinciale raad mag geen andere sancties opleggen dan diegene die vastgelegd zijn in artikel 16, 1ste lid, van het KB nr. 79. Nieuwe sancties invoeren kan dus niet. Tevens is het onmogelijk een sanctie toe te passen met uitstel of een veroordeling te schorsen.

De misdrijven zijn niet vastgelegd in een wettekst. De regel « Nullum crimen sine lege » kan niet toegepast worden. Een feit kan beschouwd worden als een tuchtfout ook al is het niet uitdrukkelijk opgenomen in een formele tekst, maar het moet gekwalificeerd kunnen worden als gedrag dat foutief de eer en de waardigheid van de artsen[4] aantast. Zo worden de fouten gestraft die begaan worden in de uitoefening van het beroep die de eer, de geheimhouding, de eerlijkheid en de waardigheid van het beroep aantasten maar ook zware fouten die begaan worden buiten de beroepsbedrijvigheid, wanneer deze een negatieve weerslag hebben op de eer of de waardigheid van het beroep.

De beoordelingsmarge waarover de tuchtrechter beschikt is evenwel niet onbeperkt. Enkel op basis van een redelijke analyse kan gesteld worden of het gedrag van de arts een strafbare tekortkoming uitmaakt.

Het feit dat de Code van medische deontologie geen bindende kracht gekregen heeft bij een in ministerraad overlegd koninklijk besluit, betekent niet dat deze geen impact heeft op de tuchtrechtelijke opdracht[5]. De regels van plichtenleer dienen als leidraad voor de op de lijst ingeschreven arts, die ze moeten eerbiedigen[6].

2.3. De strafvordering schorst de tuchtvordering niet

De tuchtvordering staat los van de strafvordering en van de burgerlijke vordering.

Doorgaans wordt aangenomen dat “de strafvordering de tuchtvordering niet schorst”. Het beginsel van de autonomie van de tuchtprocedure wordt echter getemperd door het beginsel van het gezag van gewijsde. De door de strafrechter vastgestelde feiten kunnen niet in een tuchtprocedure aangevochten worden zonder het gezag van gewijsde te schenden[7]. De tuchtrechter moet rekening houden met het gezag dat verbonden is aan de vaststelling van de feiten door de strafrechter[8]. Deze laatste blijft niettemin bevoegd om de feiten vanuit strikt deontologisch oogpunt te omschrijven.

2.4. Het zwijgrecht en het verbod op zelfincriminatie

Het zwijgrecht wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM [9]. Een verdachte kan niet gedwongen worden om aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Hij kiest zelf hoe hij zijn verdediging voert en mag bijgevolg zwijgen, ontkennen of zelfs liegen. Het stilzwijgen mag niet worden beschouwd als een aanwijzing of een bewijs van schuld, wat niet betekent dat de rechter de oprechtheid van het stilzwijgen of van de ontkenning niet mag beoordelen.

Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat artikel 6, §1, EVRM en artikel 14.3.g. van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) van toepassing zijn in tuchtzaken, maar nuanceerde alsnog door te stellen dat “de concrete invulling van die rechten kan afhangen van de specifieke aard van de tuchtprocedure” [10].

Het Arbitragehof (thans Grondwettelijk Hof ) bevestigde in 2001 uitdrukkelijk dat het zwijgrecht ook van toepassing is in tuchtzaken. Volgens het Grondwettelijk Hof kan het stilzwijgen van de tuchtrechtelijk vervolgde persoon niet leiden tot een sanctie of een verzwaring daarvan. De onvoorwaardelijke loyaliteitsverplichting is niet evenredig met het beoogde doel indien de betrokkene zelf het voorwerp uitmaakt van het tuchtonderzoek en doet op een onevenredige wijze afbreuk aan het recht van verdediging [11].

Artikel 6 EVRM omvat niet enkel het zwijgrecht, maar ook in het algemeen een verbod om gedwongen te worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken.

De vraag rijst hierbij of de arts gedwongen kan worden het patiëntendossier over te maken aan het tuchtorgaan, daar het medisch dossier kan bijdragen tot de tuchtrechtelijke veroordeling van de betrokken arts. In een tuchtzaak tegen een architect in 2005 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR niet verhinderen dat de tuchtrechtelijk vervolgde persoon de “ wettelijk verplicht op te stellen documenten ” moet meedelen aan het tuchtorgaan [12]. Naar analogie kan worden aangenomen dat artikel 6 EVRM niet verhindert dat de tuchtrechtelijk vervolgde arts het wettelijk verplicht op te stellen patiëntendossier moet meedelen aan de bevoegde provinciale raad. Ten slotte, in een andere tuchtzaak, werd een architect disciplinair gesanctioneerd omdat hij had geweigerd een niet verplicht op te stellen document (klantenlijst) bekend te maken aan het tuchtorgaan. Ook in deze zaak bevestigde het Hof van Cassatie dat de toepasselijkheid van artikel 6 EVRM niet betekent dat een gebrek aan medewerking en informatieverstrekking in geen enkel geval tuchtrechtelijk kan worden gesanctioneerd [13].

Tot slot mag de arts zich ten aanzien van het tuchtorgaan verdedigen met alle middelen van recht. Dit betekent dat de arts het patiëntendossier mag aanwenden om zich te verdedigen tegen de tegen hem ingestelde tuchtvordering. De arts dient evenwel rekening te houden met de beginselen zoals bepaald in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna : AVG). Dit betekent dat men de beginselen van proportionaliteit, noodzakelijkheid en relevantie, zoals bepaald door de AVG, in aanmerking moet nemen. De arts mag bijgevolg enkel deze medische gegevens gebruiken die hij relevant en noodzakelijk acht voor het voeren van zijn verdediging.

2.5. De tuchtprocedure kan plaatsvinden op drie niveaus

De tuchtprocedure kan plaatsvinden op drie niveaus : de provinciale raden, die uitspraak doen in eerste aanleg, de raden van beroep, die uitspraak doen in laatste aanleg, en het Hof van Cassatie dat zich uitspreekt over de wettigheid van de beslissingen en de inachtneming van de vormen, hetzij substantieel, hetzij voorgeschreven op straffe van nietigheid.

3. STRUCTUUR EN BEVOEGDHEDEN VAN DE PROVINCIALE RAAD

De provinciale raad heeft een voorzitter, een ondervoorzitter en een secretaris. Ze vormen, samen met de magistraat-bijzitter, een bureau waaraan de afgevaardigde van de nationale raad van ambtswege deelneemt.

De voorzitter leidt de werkzaamheden van de raad en van het bureau, ondertekent de notulen en alle documenten die uitgaan van het bureau en van de raad, en stelt de agenda’s op[14].

De ondervoorzitter vervangt de voorzitter wanneer deze afwezig is en neemt dan alle taken op zich[15].

De secretaris vervult de administratieve taken.

De magistraat-bijzitter ziet erop toe dat de provinciale raad de wet naleeft bij de uitoefening van zijn opdrachten. Hij woont de zittingen van het bureau van de provinciale raad en van de provinciale raad bij met raadgevende stem.

De afgevaardigde van de nationale raad is de verbindingspersoon tussen de provinciale raad en de nationale raad. Hij neemt van ambtswege met raadgevende stem deel aan de zittingen van het bureau en van de provinciale raad[16].

Het bureau is samengesteld uit de voorzitter, de ondervoorzitter, de secretaris en de bijzitter. De afgevaardigde van de nationale raad woont zijn vergaderingen bij. Het bureau neemt de dagelijkse werkzaamheden op zich, neemt alle maatregelen die nodig zijn voor de voorbereiding van de beslissingen van de raad en, in het algemeen, staat de voorzitter bij.

De raad is samengesteld uit de verkozen artsen-leden en de magistraat-bijzitter. De afgevaardigde van de nationale raad woont zijn vergaderingen bij. Hij is bevoegd om[17] :

  • de lijst van de Orde op te maken en bij te houden,
  • over de tucht te waken,
  • advies te verstrekken aan de artsen,
  • de onwettige uitoefening van de geneeskunde aan te geven,
  • over geschillen betreffende erelonen te beslissen,
  • adviezen aan de rechtbanken omtrent erelonen te geven,
  • het bedrag van de bijdrage te bepalen - deze bevoegdheid wordt uitgeoefend in overleg met de nationale raad en de andere provinciale raden met het oog op een eenvormige bijdrage ongeacht de plaats van inschrijving in België[18].

Geen enkele beslissing mag gegrond worden op redenen in verband met ras of op motieven van godsdienstige, wijsgerige, politieke, taalkundige of syndicale aard, noch op het feit dat de arts verbonden is aan een instelling die geneeskundige verzorging verstrekt aan leden van een groepering of aan een categorie van personen. Elke inmenging in die aangelegenheden is verboden[19].

4. WIJZEN VAN AANHANGIGMAKING BIJ DE PROVINCIALE RAAD[20]

  • Een klacht, dit wil zeggen de aangifte door een geïdentificeerde persoon van een nalatigheid van een arts ingeschreven bij de Orde.

De klacht kan ingediend worden door een arts of een derde. Het begrip “ derde ” dient ruim geïnterpreteerd te worden; het kan gaan over de patiënt, over een naaste van de patiënt, een gezondheidsberoepsbeoefenaar, een werkgever, een schooldirecteur, enz.[21].

De klacht dient gericht te worden aan de provinciale raad op wiens lijst de betrokken arts ingeschreven is [22]. In zijn klacht :

- deelt de klager zijn volledige persoonsgegevens mee,

- identificeert hij de betrokken beroepsbeoefenaar(s) in de mate van het mogelijke,

- preciseert hij de plaats en datum van de feiten, in de mate van het mogelijke,

- geeft hij een omschrijving van de feiten.

Aan de ontvankelijkheid van de klacht zijn geen formele en materiële voorwaarden verbonden. Een e-mail volstaat.

  • Een verzoekschrift door een bij wet geïdentificeerde openbare overheid, zijnde de aanhangigmaking bij de tuchtoverheid door de nationale raad, de minister bevoegd voor de Volksgezondheid, de procureur des Konings, overeenkomstig de wet[23].
  • Ø Een ambtshalve aanhangigmaking, zijnde de situatie waarbij de tuchtoverheid beslist op eigen initiatief een tuchtonderzoek te openen op basis van informatie in haar bezit die een gedrag aantoont dat voor de arts een inbreuk op de regels van deontologie zou kunnen vormen.

De provinciale raad kan deze inlichtingen onder meer bezitten naar aanleiding van een aangifte of van een inlichting door een geïdentificeerde persoon[24] of door een niet-geïdentificeerde persoon (persartikel, anonieme klacht, enz.).

Het Hof van Cassatie heeft bijvoorbeeld beslist dat wanneer de provinciale raad van de procureur des Konings stukken « tot kennisgeving en voorlichting » of « voor administratieve doeleinden » ontvangt zonder verzoek om op te treden, de provinciale raad kan optreden omdat hij dit ambtshalve kan doen[25].

5. BEVOEGDE PROVINCIALE RAAD OM DE KLACHT TE BEHANDELEN

5.1. Plaats van inschrijving - persoonlijke bevoegdheid

De provinciale raad ‘heeft gezag en rechtsmacht over de artsen die overeenkomstig artikel 2, op de lijst van de Orde van die provincie zijn ingeschreven en op de onderdaan van één van de Lidstaten van de Europese Unie die in een andere Lidstaat als arts gevestigd is en die een dienstverrichting uitoefent in het ambtsgebied van die provinciale raad. Ten opzichte van de legerdokters, worden gezag en rechtsmacht slechts uitgeoefend voor de bedrijvigheid waarvoor hun inschrijving op de lijst van de Orde is vereist, overeenkomstig hetzelfde artikel[26].

De bevoegdheid van de provinciale raad berust op de plaats van inschrijving van de arts, zonder de plaats waar de feiten gepleegd zijn (in België of zelfs in het buitenland) in aanmerking te nemen.

De provinciale raad op wiens lijst de betrokken arts ingeschreven is op het ogenblik dat de klacht ingediend wordt, is bevoegd om kennis te nemen van de vermoedelijke deontologische fouten die deze laatste begaan heeft ook al was hij op het ogenblik van de feiten ingeschreven op de lijst van een andere provinciale raad[27].

Voor de aanwijzing van de bevoegde provinciale raad is het tijdstip waarop een tuchtprocedure aanvangt doorslaggevend, en niet het tijdstip waarop de feiten begaan werden.

5.2. Materiële bevoegdheid

De provinciale raden zijn belast met het treffen van tuchtmaatregelen wegens fouten die de artsen in de uitoefening van hun beroep of naar aanleiding ervan begaan, alsook wegens zware fouten bedreven buiten de beroepsbedrijvigheid, wanneer die fouten de eer of de waardigheid van het beroep kunnen aantasten[28].

De materiële bevoegdheid van de provinciale raad sluit geen feiten uit die dateren van vóór de inschrijving in de provincie, noch feiten die in het buitenland zijn gepleegd.

5.3. Onttrekking van de zaak

Indien de betrokken arts meent dat de raad in zijn geheel niet onpartijdig is, dient hij bij het Hof van Cassatie een verzoek in tot onttrekking van de zaak aan de provinciale raad opdat de zaak naar een andere provinciale raad doorverwezen wordt voor behandeling[29].

Indien de raad meent dat hij niet onpartijdig is, vraagt zijn voorzitter aan de procureur-generaal van het hof van beroep een dergelijk verzoek tot onttrekking in te dienen[30] .

5.4. Wraking

Elk lid van de provinciale raad of van de raad van beroep dat uitspraak moet doen over de arts kan door hem worden gewraakt om de redenen die in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek zijn vermeld[31].

De arts moet, op straffe van verval, ten laatste voor het pleidooi, aan de voorzitter van de raad die over de zaak moet uitspraak doen (raad die over de tuchtvordering moet uitspraak doen), een gedateerd en ondertekend geschrift richten waarin hij de namen der leden die hij wil wraken vermeldt, alsmede de redenen der wraking aangeeft[32].

De raad van beroep is bevoegd om kennis te nemen van de wraking tegen een lid van een provinciale raad van de Orde der artsen en het Hof van Cassatie voor de wraking tegen een lid van de raad van beroep.

Ten slotte, moet iedere rechter die weet dat er een reden van wraking tegen hem bestaat, zich van de zaak onthouden[33].

5.5. Gebruik der talen

De arts, die de taal die gebruikt wordt door de provinciale raad waaronder hij ressorteert niet of niet voldoende begrijpt, kan vanaf het begin van het onderzoek en ten laatste voor de terechtzitting vragen naar een provinciale raad van de andere taalrol te worden verwezen.

Om ontvankelijk te zijn moet die vraag schriftelijk aan de voorzitter van de provinciale raad worden gericht en bij hem toekomen voordat de terechtzitting begint.

De vraag wordt voorgelegd aan de raad die erover in laatste aanleg bij meerderheid van stemmen beslist.

De met redenen omklede beslissing wordt onmiddellijk aan de aanvrager betekend.

Wordt de vraag verworpen, dan krijgt de arts, indien hij daarom schriftelijk verzoekt, de vertaling van de stukken van het dossier en de hulp van een tolk, op kosten van de Orde[34].

De provinciale raad die het verzoek heeft aanvaard, verwijst de arts naar de dichtstbij gelegen provinciale raad van de andere taalrol[35].

De artsen, die in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad woonachtig zijn en die, voor de inschrijving op de lijst van de Orde, één van de twee provinciale raden van Brabant hebben gekozen, mogen niet vragen naar een provinciale raad van de andere taalrol te worden verwezen[36].

Wanneer het gaat om een onderdaan van een Lidstaat van de Europese Unie die in het vermelde arrondissement een dienstverrichting heeft uitgeoefend, zal de bevoegdheid van een van de provinciale raden van Brabant worden bepaald door de taal die gebruikt werd voor de verklaring van dienstverrichting[37].

In verband met de klachten en verzoeken waarvan sprake in artikel 20, § 1, van het KB nr. 79 waarbij een Duitssprekende arts is betrokken, duidt het dagelijks bestuur van de provinciale raad van Luik één of meer leden van zijn raad aan die deze taal kennen, om het onderzoek in te stellen en verslag uit te brengen.

Ingeval geen enkel lid die taal kent wordt een beroep gedaan op een beëdigd vertaler.

De raad doet vervolgens uitspraak over het verslag in de gewone vorm.
De raad van beroep past dezelfde regels toe. De kosten van vertaling komen ten laste van de Orde [38].

6. VERZOENING

In geval van een klacht tracht het bureau een akkoord tussen de partijen te bereiken[39]. Deze verzoeningsprocedure is echter niet voorgeschreven op straffe van nietigheid[40].

Verzoening is mogelijk ongeacht of de klager een collega, een patiënt, enz. is[41].

De verzoening moet betrekking hebben op een geschil van deontologische aard. Deze wijze van geschillenbeslechting waarover de provinciale raad beschikt, moet door hem worden uitgeoefend in het kader van zijn wettelijke bevoegdheden.

Bij een positief resultaat wordt een proces-verbaal van verzoening opgesteld.

Het resultaat van de verzoening heeft niet automatisch gevolgen voor het resultaat van de tuchtvordering.

De verzoening en de tuchtvordering hebben een verschillend doel. De verzoening heeft tot doel een geschil tussen twee personen op te lossen, in tegenstelling tot de tuchtvordering, die niet gericht is op een individueel belang, maar op een algemeen belang, in dit geval de bescherming van de volksgezondheid door toezicht op de goede uitoefening van het beroep van arts.

De afwezigheid van druk en de neutraliteit van de verzoener vereisen een duidelijke scheiding tussen de verzoeningsprocedure en de tuchtprocedure.

De partijen moeten de zekerheid hebben dat hun in dit verband afgelegde verklaringen niet tegen hen opgeworpen zullen kunnen worden in een eventuele tuchtprocedure. Tenzij alle partijen ermee instemmen, mogen hun verklaringen niet buiten de verzoeningsprocedure worden gebruikt.

Leden van de provinciale raad die deelnemen aan de verzoening nemen niet deel aan de tuchtprocedure.

7. ONDERZOEK

7.1. Het bureau of een onderzoekscommissie (O.C.) voert het onderzoek[42]

De wetstekst bepaalt dat het bureau de keuze heeft om het onderzoek van de klacht zelf te verrichten of een onderzoekscommissie (O.C.) aan te duiden bestaande uit een of meer raadsleden (gewone of plaatsvervangende) die samen met de magistraat-bijzitter het onderzoek verrichten.

7.2. Kennisgeving aan de arts dat een onderzoek te zijnen laste wordt ingesteld[43]

De arts wordt op de hoogte gebracht van een klacht tegen hem en heeft de gelegenheid daarop te reageren, ook als de klacht later zonder gevolg wordt gelaten.

De arts moet voldoende worden ingelicht over de feiten waarvan hij wordt beschuldigd en over de oorsprong van de aanhangigmaking bij de provinciale raad (klacht, verzoekschrift, ambtshalve aanhangigmaking), met inbegrip van de identiteit van de klager, voordat hij wordt ondervraagd. Zowel indien de arts schriftelijk wordt ondervraagd naar zijn versie van de vermeende feiten als in geval van een hoorzitting heeft hij recht op de relevante informatie.

De arts dient erop gewezen te worden dat de provinciale raad handelt in het kader van zijn wettelijke bevoegdheid[44] en dat de verwerking van de persoonsgegevens in deze context gebeurt conform de AVG en de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, alsook met eerbiediging van het beroepsgeheim[45].

De wet bepaalt dat de arts het recht heeft om kennis te nemen van alle stukken in het tuchtdossier na het sluiten van het onderzoek en de verwijzingsbeslissing, wanneer hij opgeroepen wordt om te verschijnen voor de provinciale raad[46].

De tuchtantecedenten van de arts en de gerechtelijke of administratieve beslissingen waarvan de Orde kennis heeft, worden bij het tuchtdossier gevoegd. Ze kunnen nuttig zijn om de grieven en de genomen beslissing te verduidelijken.

7.3. Onderzoekshandelingen

a. Het onderzoek moet ten laste en ten ontlaste gevoerd worden. De onderzoeksarts moet onafhankelijk en onpartijdig zijn.

b. De te verrichten onderzoekshandelingen worden overgelaten aan het oordeel van de onderzoeksarts, rekening houdend met het voorwerp en de complexiteit van de gemelde feiten, onder toezicht van de provinciale raad. De onderzoekshandelingen hebben tot doel de waarheid te achterhalen. Zij kunnen bestaan in: het verzoek aan de arts om zijn schriftelijke versie van de feiten te geven, het verhoor van de arts, de klager of getuigen, de confrontatie, de overlegging van relevante stukken uit medische dossiers of andere documenten, enz.

c. Een tuchtonderzoek[47] dat tot doel heeft na te gaan of een arts de regels van medische deontologie heeft nageleefd in de uitoefening van zijn beroep, houdt in dat de onderzoekscommissie de gezondheidsgegevens van de betrokken patiënt kan inkijken voor zover ze, overeenkomstig de beginselen van de privacyregelgeving, noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de tuchtvordering en evenredig zijn aan het nagestreefde doel[48] .

Het is de tuchtoverheid zelf, als bewaker van het beroepsgeheim, die beoordeelt welke gezondheidsgegevens noodzakelijk en relevant zijn voor de behandeling van het geschil.

De toegang tot de gezondheidsgegevens van de patiënt is gerechtvaardigd door de wettelijke opdracht waarmee de Orde der artsen is belast en het doel van het tuchtrecht, met name de waarheidsvinding en de beteugeling van een tuchtrechtelijke inbreuk, ter bescherming van de volksgezondheid.

De verdachte arts of een derde arts bij wie het patiëntendossier wordt opgevraagd, kan zich niet het recht voorbehouden zich hiertegen te verzetten[49].

De opvraging van het patiëntendossier bij de verdachte arts of een derde arts moet worden gemotiveerd, door de vermelding van de wettelijke opdracht van de Orde der artsen en een beknopte omschrijving van de klacht. De motivering laat de arts, bij wie het patiëntendossier wordt opgevraagd, toe de mededeling van gezondheidsgegevens van de patiënt aan de Orde der artsen te verantwoorden, overeenkomstig de beginselen van proportionaliteit en noodzakelijkheid.

De verwerking van gezondheidsgegevens door de provinciale raden gebeurt met respect voor het beroepsgeheim[50].

Wanneer de gezondheidsgegevens betreffende de patiënt werden verkregen bij een derde (arts), wordt de patiënt ervan op de hoogte gebracht dat de noodzakelijke en relevante gegevens uit zijn patiëntendossier worden verwerkt door de Orde der artsen overeenkomstig de modaliteiten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming[51] en met eerbiediging van het beroepsgeheim[52]

d. Wanneer hij gehoord wordt door de onderzoekscommissie of door het bureau, kan de arts zich laten bijstaan (en niet vertegenwoordigen) door zijn raadsman (advocaat of arts-technisch adviseur). In dit stadium is de rol van deze laatste eerder van passieve aard. Hij treedt slechts op om opmerkingen te maken omtrent schendingen van de wet die hij meent te hebben vastgesteld en deze te doen noteren.

Artikel 24, § 1, 1ste lid, van het KB nr. 79 en artikel 31, 1ste lid, van het KB van 6 februari 1970 bepalen dat de arts zich mag laten bijstaan door één of meer raadslieden.

Deze bepalingen preciseren niet wat er moet verstaan worden onder raadslieden. Er wordt algemeen aangenomen dat het zowel kan gaan om een advocaat als om een confrater.

De rechtspraak van het Hof van Cassatie is echter van mening dat advocaten het monopolie hebben op het pleidooi, zelfs in tuchtzaken.

Dat betekent dat de confrater die de tuchtrechtelijk vervolgde arts bijstaat de hoedanigheid van technisch raadsman heeft en dat hij hierdoor hoogstens gehoord mag worden in zijn toelichtingen.

Er zijn bovendien geen bezwaren tegen de aanwezigheid van een advocaat of een vertrouwenspersoon bij het onderhoud van de klager met de onderzoekscommissie. De rol van de advocaat of de vertrouwenspersoon is eerder van passieve aard. Hij zal niet tussenkomen tijdens het onderhoud. Hij kan tijdens het onderhoud of na het beëindigen van het onderhoud slechts opmerkingen maken omtrent schendingen van de wet die hij meent te hebben vastgesteld en deze doen noteren[53].

7.4 Onderzoeksverslag

Wanneer het onderzoek beëindigd is brengt het bureau of de verslaggever verslag uit bij de raad[54].

8. HOORZITTING VAN VERWIJZING

Wanneer het onderzoek beëindigd is wordt het onderzoeksverslag voorgelegd aan de raad (raad van verwijzing of raad van inbeschuldigingstelling genoemd).

Na afloop van het verslag beslist de raad:

  1. de zaak te seponeren (zonder gevolg, buitenvervolgingstelling),
  1. een bijkomend onderzoek te bevelen,
  1. de arts voor de raad te doen verschijnen (= tuchtzitting[55]).

Het algemeen rechtsbeginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid is miskend wanneer een lid van de raad heeft deelgenomen aan het onderzoek van de zaak en aan het nemen van de beslissing[56].

8.1. De beslissing om de zaak zonder gevolg te laten[57]

Er is sprake van seponering wanneer de provinciale raad, die optreedt als raad van verwijzing, meent dat de arts niet dient te worden opgeroepen om te verschijnen in tuchtzitting.

De beslissing om de zaak zonder gevolg te laten mag niet worden verward met de beslissing om geen sanctie op te leggen.

De beslissing tot seponering wordt op hetzelfde ogenblik ter kennis gebracht van de betrokken arts en de voorzitter van de nationale raad. Deze laatste kan, samen met een ondervoorzitter, hoger beroep instellen. Deze mogelijkheid van hoger beroep is een van de waarborgen voor een correct verloop van de tuchtprocedure, temeer daar de klager niet op de hoogte wordt gebracht van het gevolg dat aan zijn klacht is gegeven en niet het recht heeft om hoger beroep tegen de beslissing tot seponering in te stellen aangezien hij geen partij is in de procedure.

8.2. Bijkomende onderzoekstaken

Na vervulling van desgevallend opgedragen bijkomend onderzoek komt de verslaggever van de onderzoekscommissie opnieuw verslag uitbrengen bij de raad van inbeschuldigingstelling, die beslist de zaak zonder gevolg te laten (buitenvervolgingstelling), nogmaals bijkomende onderzoekshandelingen te bevelen of de arts op te roepen om voor de tuchtraad te verschijnen.

8.3. Verwijzingsbeslissing

De beslissing om de arts in tuchtzitting te doen verschijnen houdt geen oordeel of vooroordeel in over de schuld van de vervolgde arts. Ze impliceert gewoon dat de raad meent dat de feiten grondiger onderzocht dienen te worden in het licht van een tegensprekelijk debat.

9. TUCHTZITTING

9.1. De oproeping om te verschijnen

De oproeping die naar de betrokken arts gestuurd wordt om te verschijnen voor de provinciale raad, zetelend als raad ten gronde, dient de grieven tegen de arts te preciseren. De tekortkomingen die hem verweten worden, moeten gesitueerd worden in tijd en ruimte.

De arts moet weten waarvan hij concreet beschuldigd wordt.

De oproeping om te verschijnen wordt minstens vijftien dagen vóór de zitting toegezonden aan de arts. Gedurende deze termijn hebben de arts en zijn raadsman het recht om het dossier in te kijken op het secretariaat van de provinciale raad[58]. Ze mogen eveneens afschrift ervan vragen.

9.2. Vertegenwoordiging door een advocaat

Het is toegelaten zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat voor de tuchtrechter die uitspraak doet ten gronde[59]. De tuchtinstantie kan hoe dan ook de persoonlijke verschijning van de arts bevelen, zonder dat daartegen enig rechtsmiddel openstaat[60].

9.3. Gesloten deuren

De provinciale raden houden zitting met gesloten deuren; dit geldt ook voor de uitspraak van de beslissing.

De behandeling met gesloten deuren voor de provinciale raden van de Orde is als dusdanig niet problematisch in de mate dat tegen de beslissing van dit tuchtrechtelijk college hoger beroep openstaat dat in openbare rechtszitting wordt behandeld.

9.4. Aanwezigheidsquorum

Twee derde van de stemgerechtigde raadsleden dient aanwezig te zijn[61].

9.5. Procedure van de rechtszitting

De voorzitter van de raad staat in voor de politie van de rechtszitting.

De rechtszitting omvat de vraag naar de identiteit van de beklaagde arts, het voorlezen van de tenlasteleggingen, het verslag in naam van de onderzoekscommissie, de eventuele vragen aan de verslaggever van de O.C., het horen van eventuele getuigen, de vraagstelling aan de beklaagde arts en de pleidooien waarbij de beklaagde arts het laatste woord heeft.

Na het sluiten van het debat trekken de beklaagde, zijn advocaat, de verslaggever en de andere leden van de onderzoekscommissie zich terug. Vervolgens vinden de beraadslaging en de uitspraak plaats.

9.6. Sancties en stemquorum

De sancties waarover de provinciale raad beschikt zijn : waarschuwing, censuur, berisping, schorsing in het recht de geneeskunde uit te oefenen gedurende maximum twee jaar en schrapping van de lijst van de Orde[62].

Wanneer de provinciale raad van de Orde der artsen een uitspraak doet in een zaak van een arts-scheidsrechter, verduidelijkt haar beslissing, in voorkomend geval, of zij de schrapping of de schorsing van de lijst van artsen-scheidsrechters met zich meebrengt en, in voorkomend geval ook, de duur van deze schorsing[63].

De provinciale raden doen uitspraak met meerderheid van de stemmen[64]. Voor een schorsing van meer dan een jaar of een zwaardere straf wordt twee derde van de stemmen vereist [65]. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend[66].

9.7. De klager

In tuchtzaken is de klager geen partij in de zaak. De wet bepaalt beperkend welke personen en instanties kennis krijgen van een tuchtrechtelijke beslissing; de klager maakt daarvan geen deel uit. Het zou in strijd zijn met het beroepsgeheim, waardoor de leden van de provinciale raden gebonden zijn[67], om hem dit mee te delen.

De klager heeft evenmin de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de provinciale raad.

Tijdens de besprekingen over de hervorming van de Orde bleek er binnen de Orde een consensus te bestaan om de rol van de klager in de tuchtprocedure te versterken. Deze zou het recht hebben gehoord te worden en nuttige stukken neer te leggen. Hij zou ingelicht worden over de plaats en het ogenblik van de zitting(en) van de provinciale raad, alsook over de genomen beslissingen. Tot slot zou hij zijn opmerkingen kunnen meedelen aan de voorzitter en aan de ondervoorzitter van de nationale raad, die desgevallend dan hoger beroep kunnen instellen tegen de tuchtbeslissingen, de beslissingen tot seponering inbegrepen. Dit hervormingsvoorstel (september 2016) heeft tot op heden geen resultaat opgeleverd op wetgevend vlak.

10. RECHTSMIDDELEN TEGEN DE BESLISSING VAN DE PROVINCIALE RAAD

10.1. Hoger beroep

Er kan hoger beroep ingesteld worden tegen de beslissing tot seponering en de beslissing ten gronde[68].

Hoger beroep tegen voorbereidende beslissingen of onderzoeksbeslissingen kan alleen ingesteld worden samen met hoger beroep tegen de eindbeslissing[69].

Het hoger beroep kan ingesteld worden door de arts of door de voorzitter van de nationale raad samen met een ondervoorzitter[70], binnen dertig vrije dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing. Het hoger beroep wordt bij een ter post aangetekende brief gestuurd aan de voorzitter van de provinciale raad, die de beslissing gewezen heeft[71]..

Indien de beslissing bij verstek gewezen is, vangt de termijn van hoger beroep eerst aan na het verstrijken van de termijn van verzet[72].

De voorzitter van de provinciale raad geeft onmiddellijk kennis van het beroep, naargelang van het geval, aan de arts of aan de voorzitter van de nationale raad. Hij stuurt de akte van hoger beroep samen met het dossier aan de bevoegde raad van beroep[73].

10.2. Verzet

De arts tegen wie een beslissing gewezen werd bij verstek, kan hiertegen verzet aantekenen binnen de termijn van vijftien vrije dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing. Het verzet wordt bij een ter post aangetekende brief gestuurd aan de voorzitter van de raad, die de beslissing getroffen heeft[74].

De zaak wordt opnieuw gebracht voor de raad die de uitspraak gedaan heeft. De eiser in verzet die een tweede maal verstek laat gaan, kan geen verzet meer aantekenen[75].

10.3. Schorsende werking van het hoger beroep en het verzet

Het hoger beroep en het verzet schorsen de tenuitvoerlegging van de beslissing, tenzij de provinciale raad er anders over beslist door een bijzonder met redenen omklede beslissing[76].

11. PROCEDURE VOOR DE RAAD VAN BEROEP

11.1. Structuur en bevoegdheden van de raad van beroep

Elke raad van beroep is samengesteld uit :

- vijf gewone en vijf plaatsvervangende leden artsen

- vijf gewone en vijf plaatsvervangende leden, raadsheren en emeritus raadsheren in een Hof van beroep

- een griffier en een plaatsvervangend griffier

Een niet-verkozen lid van de nationale raad, dat daartoe door de nationale raad is afgevaardigd, woont van rechtswege de zittingen van de raden van beroep bij om er het standpunt van de nationale raad over principekwesties of over regels van medische deontologie die aan bod komen in het onderzochte geval, toe te lichten.

De koning benoemt uit de leden-magistraten van de raad van beroep, de voorzitter en de verslaggevers van beide raden[77].

Onder toezicht van de voorzitter gaat de griffier de regelmatigheid na van alle akten van rechtspleging en stelt de processen-verbaal van de zittingen op. Hij/zij houdt de registers bij die de raad voorschrijft[78].

11.2. Procedure

De voorzitter van de provinciale raad geeft onmiddellijk kennis van het hoger beroep, naargelang van het geval, aan de arts, aan de assessor van de provinciale raad of aan de voorzitter van de nationale raad.

Hij stuurt de akte van hoger beroep samen met het geïnventariseerde dossier aan de bevoegde raad van beroep[79]. Bij een rechtstreekse aanhangigmaking, op verzoek van de raad van beroep, stuurt de voorzitter van de provinciale raad hem alle nodige inlichtingen[80].

De voorzitter van de raad van beroep plaatst de zaken op de rol en bepaalt de datum van de rechtszittingen. De leden van de raad van beroep en ook het lid van de nationale raad worden door de griffier opgeroepen.

De oproepingsbrief vermeldt de plaats, de dag en het uur van de terechtzitting en ook de zaken die opgeroepen worden.

Behalve in dringende gevallen wordt de oproepingsbrief aan de leden toegestuurd, minstens acht vrije dagen voor de datum van de terechtzitting[81].

De arts wordt bij een aangetekende brief door de griffier voor de terechtzitting opgeroepen; de oproepingsbrief moet hem minstens vijftien vrije dagen voor de datum van de zitting worden toegestuurd.

Binnen deze tijd mogen de arts en zijn raadslieden inzage nemen van het dossier.

De arts verschijnt persoonlijk en mag zich laten bijstaan door één of meer raadslieden[82]. Het is toegelaten zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat voor de raad van beroep (cf. supra, punten 7.3.d. en 9.2.)

De zittingen van de raden van beroep zijn in de regel openbaar, tenzij de verdachte arts uitdrukkelijk afziet van de openbaarheid. Van de openbaarheid kan door de raad van beroep ook worden afgeweken in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of ’s lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van partijen bij het proces dit eisen, of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden[83].

De raad van beroep neemt kennis van de hele zaak, ook bij hoger beroep door de arts alleen.

De raad van beroep gelast een verslaggever verslag bij hem uit te brengen en de bijkomende onderzoekstaken die hij nodig acht, te verrichten. Hij kan de verslaggever van de provinciale raad die aan het onderzoek in eerste aanleg meegewerkt heeft, horen[84].

In geval van staking van stemmen in een raad van beroep beslist de stem van de voorzitter[85].

In gebreke blijven van een provinciale raad

Zo een provinciale raad niet beslist heeft binnen een termijn van zes maanden vanaf ontvangst van de klacht of het verzoekschrift, kan het geheel van de zaak aanhangig worden gemaakt bij de raad van beroep op verzoek hetzij van de betrokken arts, hetzij van de bijzitter van de provinciale raad, hetzij van de voorzitter van de nationale raad samen met een ondervoorzitter.

In voorkomend geval, wordt de aanvraag bij aangetekende brief aan de voorzitter van de raad van beroep gericht[86].

Dit verzoek kan niet ingediend worden indien de provinciale raad ambtshalve optreedt op grond van artikel 20, § 1, van het KB nr. 79 aangezien hij aldus de zaak aanhangig maakt bij zichzelf op eigen initiatief.

Deze bepalingen hebben tot doel te waarborgen dat de tuchtprocedure tot een goed einde gebracht wordt binnen een redelijke termijn.

Er dient vastgesteld te worden dat de provinciale raad “niet beslist heeft”[87] of “geen enkele beslissing genomen heeft”[88] binnen een termijn van zes maanden vanaf de ontvangst van de klacht.

Wanneer een zaak rechtsgeldig aanhangig gemaakt wordt bij de raad van beroep op grond van het verstrijken van de termijn van zes maanden, heeft hij drie mogelijkheden :

1. klasseren zonder gevolg wegens opportuniteit (bijv. stopzetten van beroepsactiviteiten, vertrek naar het buitenland) of anciënniteit van de feiten;

2. beslissen de beklaagde arts te doen verschijnen

3. beslissen een onderzoekscommissie aan te stellen.

11.3. Beslissing van de raad van beroep

Indien de raad van beroep procedure-onregelmatigheden vaststelt in de hem voorgelegde zaak moet hij de beslissing van de provinciale raad nietig verklaren, en opnieuw uitspraak over de grond doen.

De raad van beroep kan een sanctie opleggen wanneer de provinciale raad er geen heeft uitgesproken of de door die raad uitgesproken sanctie verzwaren[89].

11.4. Aanwezigheidsquorum

De raad van beroep beraadslaagt en beslist enkel rechtsgeldig indien, naast de griffier, minstens drie verkozen leden (artsen) en drie benoemde leden (magistraten) aanwezig zijn[90].

11.5. Stemquorum

Het stemquorum is verschillend naargelang de raad van beroep

- geen sanctie uitspreekt, de sanctie van één jaar of minder bevestigt of de sanctie vermindert naar schorsing van één jaar of minder (gewone meerderheid)[91];

- of een arts sanctioneert terwijl de provinciale raad geen enkele sanctie gaf, de sanctie verzwaart, een schorsing van meer dan één jaar uitspreekt of een sanctie van meer dan één jaar bevestigt (twee derde meerderheid)[92].

Wanneer de sanctie uitgesproken door de provinciale raad bevestigd wordt door de raad van beroep, is een gewone meerderheid voldoende, zelfs als de raad van beroep een van de grieven als vastgesteld verklaart terwijl deze niet in aanmerking genomen werd door de provinciale raad.

12. RECHTSMIDDELEN TEGEN EEN BESLISSING VAN DE RAAD VAN BEROEP

12.1. Verzet en cassatieberoep

De rechtsmiddelen die open staan tegen de beslissingen van de raad van beroep zijn verzet[93] en cassatieberoep[94].

De arts tegen wie een beslissing gewezen werd bij verstek, kan hiertegen verzet aantekenen binnen de termijn van vijftien vrije dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing. Het verzet wordt bij een ter post aangetekende brief gestuurd aan de voorzitter van de raad, die de beslissing getroffen heeft[95].

Bij verzet wordt de zaak opnieuw gebracht voor de raad die de uitspraak gedaan heeft.

De eiser in verzet die een tweede maal verstek laat gaan, kan geen verzet meer aantekenen[96].

De betrokken arts, de nationale raad en de voor Volksgezondheid bevoegde minister kunnen de beslissingen die in laatste aanleg gewezen zijn door de raden van beroep verwijzen naar het Hof van Cassatie[97].

De termijn om cassatieberoep in te stellen bedraagt twee maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing[98]. Cassatieberoep is slechts mogelijk voor overtreding van de wet of schending van de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.

12.2. Schorsende werking van de rechtsmiddelen

Het verzet[99] en het cassatieberoep[100] schorsen de tenuitvoerlegging van de beslissing[101].

13. MEDEDELING VAN DE TUCHTBESLISSING VAN DE PROVINCIALE RAAD EN VAN DE RAAD VAN BEROEP

13.1. Mededeling van de beslissingen van de provinciale raad

13.1.1. Beslissing om de zaak zonder gevolg te laten

a. De beslissing om de zaak zonder gevolg te laten wordt binnen acht dagen ter kennis gebracht van de betrokken arts[102].

b. Een uitgifte (eensluidend afschrift) van de beslissing om de zaak zonder gevolg te laten wordt aan de voorzitter van de nationale raad gestuurd[103].

c. De overheid die de zaak overeenkomstig artikel 20, § 1, KB nr. 79 aanhangig gemaakt heeft bij de provinciale raad wordt in kennis gesteld van de beslissing[104].

Overeenkomstig het KB nr. 79 kan de overheid die de zaak aanhangig gemaakt heeft bij de provinciale raad, naast de nationale raad, de minister van Volksgezondheid en de procureur des Konings zijn[105].

13.1.2. Beslissing uitgesproken na aanhangigmaking bij de tuchtraad door de raad van inbeschuldigingstelling

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen twee situaties, al naargelang tegen de beslissing nog een rechtsmiddel ingesteld kan worden of ze definitief geworden is.

Er kan nog een rechtsmiddel ingesteld worden tegen de beslissing

a. De beslissing wordt binnen acht dagen ter kennis gebracht van de betrokken arts[106].

b. Een uitgifte (eensluidend afschrift) van de beslissing wordt aan de voorzitter van de nationale raad gestuurd[107].

c. Een afschrift (eensluidend afschrift) van de beslissing wordt aan de overheid die de zaak aanhangig gemaakt heeft bij de provinciale raad gestuurd[108].

De beslissing is definitief geworden (er kan geen enkel rechtsmiddel meer tegen worden ingesteld) (de beslissing is in kracht van gewijsde gegaan)

a. De arts wordt ingelicht dat de beslissing definitief is.

b. De procureur-generaal bij het hof van beroep wordt, binnen dertig dagen nadat ze definitief zijn geworden, in kennis gesteld van de beslissingen houdende weglating uit de lijst van de Orde, schorsing in het recht de geneeskunde uit te oefenen, schrapping van die lijst of beperking van de uitoefening van de geneeskunde[109].

c. De Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle van het RIZIV wordt op de hoogte gebracht van de definitieve beslissingen betreffende feiten die de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen schade toegebracht hebben, in het bijzonder de straffen die uitgesproken werden wegens misbruiken van de diagnostische en therapeutische vrijheid. Die mededelingen vermelden de motivering en het beschikkend gedeelte van die beslissingen[110].

d. De wet bepaalt dat alle tuchtbeslissingen die in laatste aanleg door de provinciale raden gewezen worden binnen dertig dagen na de datum waarop zij definitief geworden zijn, meegedeeld moeten worden aan de minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid[111].

Tegen alle tuchtbeslissingen die gewezen worden door een provinciale raad kan hoger beroep ingesteld worden (tweede en laatste aanleg ten gronde). Ze worden dus altijd gewezen in eerste aanleg en nooit in laatste aanleg; het feit dat een beslissing definitief wordt (in kracht van gewijsde gaat) wanneer geen rechtsmiddel ingesteld werd, doet hieraan geen afbreuk.

De enige situatie waarin een provinciale raad optreedt in laatste aanleg, is bedoeld in artikel 6, 5°, KB nr. 79, in een materie die geen deel uitmaakt van het tuchtrecht (arbitrage).

De minister wordt in kennis gesteld om hem de mogelijkheid te bieden cassatieberoep in te stellen[112]. Hij heeft geen recht van hoger beroep[113].

Aangezien een tuchtbeslissing van een provinciale raad altijd gewezen wordt in eerste aanleg en er altijd hoger beroep tegen ingesteld kan worden, is voorziening in cassatie tegen deze beslissing niet mogelijk.

13.2. Mededeling van de beslissingen van de raden van beroep

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen twee situaties, al naargelang tegen de beslissing nog een rechtsmiddel ingesteld kan worden of ze definitief geworden is.

Er kan nog een rechtsmiddel ingesteld worden tegen de beslissing

De beslissingen van de raad van beroep worden ter kennis gebracht van :

a. de betrokken arts[114] ;

b. de nationale raad[115] ;

c. de betrokken provinciale raad[116] ;

d. de minister van Volksgezondheid[117] ;

e. de overheid die de zaak aanhangig gemaakt heeft bij de provinciale raad[118].

De beslissing is definitief geworden (de beslissing heeft kracht van gewijsde)

a. De arts wordt ingelicht dat de beslissing definitief is.

b. De definitieve beslissingen houdende weglating uit de lijst van de Orde, schorsing in het recht de geneeskunde uit te oefenen, schrapping van die lijst of beperking van de uitoefening van de geneeskunde worden meegedeeld aan de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied waarbinnen de provinciale raad zetelt, waaronder de arts ressorteert[119].

c. De dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle van het RIZIV wordt op de hoogte gebracht van de definitieve beslissingen betreffende feiten die de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen schade toegebracht hebben, in het bijzonder de straffen die uitgesproken werden wegens misbruiken van de diagnostische en therapeutische vrijheid[120].

d. Alle tuchtbeslissingen die in laatste aanleg door de provinciale raden gewezen worden moeten binnen dertig dagen na de datum waarop zij definitief geworden zijn, meegedeeld worden aan de minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid[121].

14. REGELS BETREFFENDE DE KENNISGEVING VAN DE BESLISSING AAN DE ARTS

De kennisgeving wordt per gewone post voor de beslissingen om de zaak zonder gevolg te laten (de wettekst voorziet niet in de verplichting van een aangetekende brief[122]) en bij aangetekende brief voor de beslissingen van de tuchtraad verstuurd[123].

De kennisgeving wordt naar de wettelijke woonplaats van de arts gestuurd. In de praktijk wordt er hem ook een kopie per gewone post of per e-mail gestuurd, evenals aan zijn advocaat.

Wanneer de arts bij een lasthebber woonplaats heeft gekozen, mag de kennisgeving op die woonplaats gebeuren.

Alle beslissingen moeten binnen acht dagen ter kennis gebracht worden van de arts[124].

Artikel 9 van de wet van 26 december 2022 betreffende de vermelding van de rechtsmiddelen en houdende diverse bepalingen in gerechtelijke zaken, dat extensief geïnterpreteerd dient te worden[125], bepaalt dat bij de kennisgeving een informatieblad gevoegd dient te worden waarin de verschillende rechtsmiddelen of de afwezigheid ervan gepreciseerd worden, en ook de termijn binnen welke deze rechtsmiddelen moeten worden ingesteld met vermelding van de wettelijke gronden tot verlenging van de termijn, de wijze van indiening van deze rechtsmiddelen, de rechtshandeling die de termijn doet lopen en de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om kennis te nemen van deze rechtsmiddelen[126][127][128].

Ingeval de kennisgeving van een beslissing nietig is, of wanneer het in artikel 780/1, Gerechtelijk Wetboek bedoelde informatieblad ontbreekt, neemt de termijn om een rechtsmiddel aan te wenden geen aanvang. Hetzelfde geldt indien de informatie in het informatieblad onvolledig of onjuist is, op voorwaarde dat de onvolledigheid of onjuistheid de partij te goeder trouw had kunnen misleiden[129].

Wanneer het een beslissing van de provinciale raad betreft, gaat de sanctie in op de dag die volgt op de laatste dag om hoger beroep in te stellen, indien het gaat over een beslissing op tegenspraak, en op de dag die volgt op de laatste dag om verzet aan te tekenen en hoger beroep in te stellen, indien het gaat over een bij verstek gewezen beslissing, tenzij dergelijk rechtsmiddel ingediend werd[130].

Wanneer het een beslissing van de raad van beroep betreft die tegensprekelijk gewezen werd, gaat de sanctie in op de dag die volgt op de laatste dag om cassatieberoep in te stellen. Wanneer het een bij verstek gewezen beslissing betreft, gaat ze in op de dag die volgt op de laatste dag om cassatieberoep in te stellen, met die precisering dat, in dat geval, de cassatietermijn pas loopt vanaf de dag waarop verzet tegen de bij verstek gewezen beslissing niet meer toelaatbaar is[131].

De sanctie kan ingaan op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag.

Wanneer het cassatieberoep afgewezen wordt door het Hof van Cassatie gaat de tenuitvoerlegging van de definitief geworden beslissing van de raad van beroep in na het verstrijken van de termijn van dertig vrije dagen, vanaf de kennisgeving aan de arts van het arrest waarbij de voorziening in cassatie afgewezen wordt[132].

De arts wordt op de hoogte gebracht dat de beslissing definitief geworden is.

Indien hij geschorst of geschrapt werd, wordt hij in kennis gesteld dat artikel 114/1 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen bepaalt dat de autoriteiten de lidstaten van de Europese Unie via een IMI-waarschuwing op de hoogte brengen van de identiteit van de beroepsbeoefenaar die een beperking of verbod tot uitoefening opgelegd gekregen heeft, ook al is het tijdelijk.

In dat geval wordt de arts gewezen op artikel 14 van de Code van medische deontologie en de commentaar erbij.

15. REGELS INZAKE DE MEDEDELING VAN DE BESLISSING VAN DE PROVINCIALE RAAD EN VAN DE RAAD VAN BEROEP AAN DE OVERHEDEN DIE ER KENNIS VAN DIENEN TE KRIJGEN

15.1. Berichtgeving aan de lidstaten van de Europese Unie wanneer de beslissing van schorsing of schrapping definitief geworden is

Artikel 114/1 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen bepaalt dat de autoriteiten de lidstaten van de Europese Unie via een IMI-waarschuwing op de hoogte brengen van de identiteit van de beroepsbeoefenaar die een beperking of verbod tot uitoefening opgelegd gekregen heeft, ook al is het tijdelijk.

De waarschuwing preciseert de periode waarin het verbod of de beperking van kracht is. De beroepsbeoefenaars over wie een waarschuwing gestuurd wordt naar de andere lidstaten, worden op hetzelfde ogenblik schriftelijk in kennis gesteld van de verspreide waarschuwing.

De wettekst stelt het verspreiden van een waarschuwing niet afhankelijk van de duur van het verbod, noch van de redenen van dit verbod.

IMI is het acroniem van “Internal Market Information”. Het is een meertalig werkinstrument waarmee de bevoegde instanties van de lidstaten van de Europese Unie online en op een beveiligde wijze informatie kunnen uitwisselen met vergelijkbare autoriteiten in andere landen (http://ec.europa.eu/internal_market/imi-net/index_fr.htm).

De nationale raad heeft van de nationale coördinator IMI-Diensten (FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie) een IMI-toegang gekregen op grond van zijn bevoegdheid die vastgelegd is in artikel 15, §2, 5°en 6°, KB nr. 79.

Via deze toegang kan hij een waarschuwing verspreiden in uitvoering van artikel 114bis van de voornoemde gecoördineerde wet van 10 mei 2015.

15.2. Informatie-uitwisseling met de permanente federale databank van de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen

De Orde der artsen verstrekt, via zijn nationale raad, aan de permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen de gegevens betreffende de tijdelijke of definitieve intrekking van het recht tot uitoefening maar zonder de redenen te vermelden die deze intrekking hebben gemotiveerd[133].

15.3. De klager wordt niet in kennis gesteld van de beslissing

De klager wordt niet in kennis gesteld van de tuchtbeslissing, ongeacht of hij al dan niet een patiënt van de betrokken arts is.

16. GEBRUIK DOOR DE ARTS VAN DE TUCHTBESLISSING EN VAN HET TUCHTDOSSIER BUITEN DE TUCHTPROCEDURE (ZICH IN RECHTE VERDEDIGEN, EEN PROCES AANSPANNEN, PUBLICITEIT, ENZ).[134]

Artikel 30, KB nr. 79 dat geheimhouding oplegt aan de leden van de organen van de Orde is niet van toepassing op een arts tegen wie een tuchtvordering ingesteld is.

De betrokken arts moet echter rekening houden met de geheimhouding waartoe hijzelf verplicht is krachtens artikel 458 van het Strafwetboek en artikel 25 van de Code van medische deontologie, wanneer de dossierstukken gegevens bevatten die onder het beroepsgeheim vallen.

Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt dat : « het beroepsgeheim niet absoluut is maar kan worden verbroken, met name wanneer de door het beroepsgeheim gebonden persoon zich in rechte moet verdedigen; in dat geval moet de regel van het beroepsgeheim wijken, doch enkel wanneer een hogere waarde daarmee in conflict komt, zodat van die regel enkel wordt afgeweken voor zover dat voor de verdediging van de respectieve rechten van de partijen in de zaak noodzakelijk is »[135]. “Voor zover dat voor de verdediging van de respectieve rechten van de partijen in de zaak noodzakelijk is” impliceert dat het Hof de rechten van verdediging van zowel de eiser als de verweerder voor ogen houdt.

De noodzakelijkheids- en proportionaliteits-beginselen zijn fundamenteel.

De arts moet er eveneens rekening mee houden dat de verwerking van alle persoonsgegevens, zijnde alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, onder de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer valt. Deze bescherming is niet beperkt tot de bescherming van de gezondheidsgegevens van een persoon, waarvoor een verhoogde bescherming geldt.

De beginselen inzake gegevensbescherming, waaronder de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid, transparantie, finaliteit en minimale gegevensverwerking, moeten correct begrepen en toegepast worden door de arts, ongeacht of de gegevens betrekking hebben op de klager of op derden.

De arts die het tuchtdossier of de tuchtbeslissing gebruikt buiten de tuchtprocedure is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid. Hij gaat voorzichtig en weloverwogen te werk nadat hij zich heeft vergewist van de rechtmatigheid van het door hem beoogde gebruik van (niet-geanonimiseerde) documenten die de identiteit van derden onthullen, ongeacht of ze al dan niet onder het beroepsgeheim vallen. Hij gebruikt enkel persoonsgegevens die adequaat, relevant en beperkt zijn tot wat nodig is voor het rechtmatige doel dat hij nastreeft.

Om aan te tonen dat hij geen tuchtantecedenten heeft, kan de arts de provinciale raad op wiens lijst hij ingeschreven is steeds verzoeken hem een attest van goed gedrag/betrouwbaarheidsattest te bezorgen.


[1] Art. 2 van het Gerechtelijk Wetboek.

[2] Wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde.

[3] Art. 6, §2, van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde :

§ 2. Een arts die hiertoe een aanvraag doet wordt opgenomen op de lijst van artsen-scheidsrechters na eensluidend advies van de opvolgingscommissie bedoeld in artikel 4, indien hij voldoet aan de volgende vereisten:
1° gerechtigd zijn de geneeskunde uit te oefenen en vijf jaar ervaring hebben als huisarts of een daarmee vergelijkbare praktijk;
2° zich engageren om volledig onafhankelijk te zijn ten opzichte van de betrokken werkgever, werknemer, controlearts en behandelende arts, ten aanzien van wie hij optreedt.
Inzonderheid mag de arts-scheidsrechter noch de arts zijn die het geneeskundig getuigschrift aan de betrokken werknemer heeft afgeleverd, noch mag hij de controlearts zijn die hem heeft onderzocht.
Hij is ook niet de preventie-adviseur-arbeidsgeneesheer van de onderneming.
§ 3. De Koning bepaalt de nadere regelen van inschrijving op de lijst en van het bijhouden ervan.

[4] Art. 6, 2° KB nr. 79.

[5] Cass. 17 maart 1978, RDPC, 1982, 899, en noot C. Louveaux ; Cass. 19 juni 1980, Arr. Cass. 1979-80, nr. 656, Cass. 19 mei 1988, Arr. Cass. 1987-88, nr. 583.

[6] Cass. 26 september 1986, Arr. Cass. 1986, nr. 51.

[7] Absoluut gezag (erga omnes) van gewijsde in strafzaken dat van toepassing is wanneer blijkt dat de strafrechter uitspraak heeft gedaan vóؚór de tuchtrechter, op voorwaarde dat de feiten dezelfde zijn.

[8] J. du Jardin, « Le contrôle de légalité exercé par la Cour de cassation sur la justice disciplinaire au sein des ordres professionnels », J.T., 2000, p. 625 en volgende.

[9] EHRM, 25 februari 1993, Funke t. Frankrijk.

[10] Cass. 1 oktober 2009, AR nr. D.07.0024 N (www.juportal.be).

[11] Grondwettelijk Hof, 25 januari 2001, nr. 4/2001.

[12] Cass. 3 juni 2005, AR nr. D.04.0016.N.

[13] Cass. 4 maart 2010, AR nr. C.09.0202.N.

[14] Art. 8 – KB 06.02.1970.

[15] Art. KB nr.79.

[16] Art. 7, § 2, et 10, 3de lid – K.B. nr.79.

[17] Art. 6 – K.B. nr. 79

[18] Procedure die werd aanvaard door de Raad van State (RvS 20 oktober 2023, nr. 257.695 , U. t. Orde der artsen).

[19] Art. 19, 1ste lid – KB nr. 79.

[20] Art. 20, § 1 – K.B. nr. 79

[21] Het Hof van Cassatie heeft bijvoorbeeld beslist dat de ambtenaar die de dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV leidt, klacht kan indienen bij de Orde der artsen (Cass. 20/12/2001, AR nr. D.01.0009.N.).

[22] - De Orde stelt aan de bevolking een contactformulier ter beschikking waarmee klacht ingediend kan worden (https://ordomedic.be/nl/contact).

- De inlichtingen die nodig zijn om een klacht te behandelen, worden opgesomd in « informatie » via de link https://ordomedic.be/nl/orde/tuchtbevoegdheid.

- De klacht komt eveneens aan bod in de ‘belangrijke informatie‘ bij de contactpagina van de nationale raad https://ordomedic.be/nl/nationale-raad/contact.

[23] Art. 20 – KB nr. 79.

[24] Art. 146, § 3, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

[25] Cass., 19/11/1993, RG. 8132.

[26] Art. 5, lid 1 en lid 2- KB nr. 79.

[27] Tuchtvordering – Bevoegdheid provinciale raden (Advies NR 20 februari 1993, a060003).

[28] Art. 6, 2° - KB nr. 79.

[29] Art. 648 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek

[30] Art. 138bis en 648 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek

[31] Art. 40 en 41 – KB 06.02.1970.

[32] Art. 42 – KB 06.02.1970.

[33] Art. 831 Gerechtelijk Wetboek.

[34] Art. 36 - KB 06.02.1970.

[35] Art. 37 – KB 06.02.1970.

[36] Art. 38 – KB 06.02.1970.

[37] Art. 38 – KB 06.02.1970.

[38] Art. 39 – KB 06.02.1970. De raad van beroep met het Frans als voertaal heeft op 14 juni 2022 beslist “dat deze procedure wat de rechten van verdediging en het gelijkheidsbeginsel betreft redelijkerwijze gerechtvaardigd is en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt, hetgeen niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vervolging”.

[39] Art. 20, § 1, lid 3 - KB nr. 79.

[40] Cass. 20/09/2021, AR nr. D. 21.0005.F (W. t/ Orde der artsen),

[41] Art. 20 van het K.B. nr. 79 bepaalt : “ In geval van klacht tracht het bureau de partijen te verzoenen”, zonder precisering van het beroep van de klager.

[42] Art. 20, §1, 2de lid - K.B. nr. 79

[43] Art. 24, 1ste lid, KB 06.02.1970

[44] art. 6, 2° KB nr. 79

[45] Art. 30, KB nr. 79

[46] Art. 25, 2de lid, KB 06.02.1970.

[47] Art. 20, §1, 2de lid, KB nr. 79

[48] Art. 9, lid 2, f) in samenhang gelezen met de overweging 73 van Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens

[49] De verwerking van gezondheidsgegevens in het kader van een tuchtprocedure (advies NR, 14 januari 2023, a170001).

[50] Art. 30, KB nr. 79

[51] Art. 14 van de AVG

[52] Art. 23 van de AVG en art. 30 – K.B. nr. 79

[53] Bijstand van de klager of een getuige door een advocaat of een vertrouwenspersoon voor de onderzoekscommissie (Advies NR 19 september 2015, a 150017).

[54] Art. 20, § 1, 4de lid – KB nr. 79 en art. 24, 3de lid – KB 06.02.1970.

[55] Art. 24, 3de lid – KB 06.02.1970.

[56] Cass., 25 februari 1999, Arr. Cass., 1999, nr. 117.

[57] Tuchtprocedure – Beslissing de zaak zonder gevolg te laten (Advies NR 12 december 2020, a 167040-R).

[58] Art. 25 - KB 06.02.1970.

[59] Artt. 26, 2de lid, en 31, 3de lid, KB 06.02.1970 zijn niet meer van toepassing wat betreft de verschijning van de partijen, met uitzondering van het recht van de arts om zich te laten bijstaan, sinds de wijziging van het Wetboek van strafvordering waarbij het recht van de verdachte om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen erkend werd.

[60] Artt. 26, 2de lid, en art. 31, 3de lid – KB 06.02.1970.

[61] Art. 3 – KB 06.02.1970.

[62] Art. 16, 1ste lid - KB nr. 79.

[63] Art. 10, KB van 1 juni 2021 betreffende de aanduiding van de controleartsen en artsen-scheidsrechters, en betreffende de klachtenprocedure (BS 18 juni 2021).

[64] Art. 26 - KB 06.02.1970.

[65] Art. 26, 3de lid, KB 06.02.1970.

[66] Art.28, § 2 - KB nr. 79.

[67] Art. 30, KB nr. 79

[68] Art. 25, § 1 – KB nr. 79 en art. 29 – KB 06.02.1970.

[69] Art. 21, 3de lid – K.B. nr. 79.

[70] Art. 21 – K.B. nr. 79

[71] Artt. 13, 1ste lid, en art. 25, § 1 – KB nr. 79 en art. 29 – KB 06.02.1970.

[72] Art. 25, § 1, 2de lid – KB nr. 79.

[73] Art. 30 – KB 06.02.1970.

[74] Art. 22 – KB nr. 79 en art. 27 – KB 06.02.1970.

[75] Art. 22, 3de lid, KB nr. 79.

[76] Onder voorbehoud van de toepassing van art. 1121/5, 3°, Gerechtelijk Wetboek.

[77] Art. 12 – KB nr. 79.

[78] Art. 13 – KB 06.02.1970.

[79] Art. 30, 2de lid – KB 06.02.1970

[80] Art. 30, 3de lid – KB 06.02.1970.

[81] Art. 11, 1ste lid – KB 06.02.1970.

[82] Art. 31 – KB 06.02.1970.

[83] Art. 24, § 1, 3de lid - KB nr. 79.

[84] Art. 20, § 2, 1ste lid – KB nr. 79.

[85] Art. 28, § 2 – KB nr. 79.

[86] Art. 24, § 2 – KB nr. 79; art. 28 – KB 06.02.1970.

[87] Artikel 24, § 2, van het KB nr. 79

[88] Artikel 28 van het KB van 6 februari 1970

[89] Art. 25, § 4, 2de lid – KB nr. 79.

[90] Art. 12, 1ste lid – KB 06.02.1970.

[91] Art. 12, 2de lid en art. 32,1ste lid - KB 06.02.1970.

[92] Art. 25, § 4, 2de lid - KB nr. 79 ; art. 32, 1ste lid - KB 06.02.1970.

[93] Art. 22 – KB nr. 79.

[94] Art. 23 – KB nr. 79.

[95] Art. 22 – KB nr. 79 en art. 27 – KB 06.02.1970.

[96] Art. 22, 3de lid - KB nr. 79.

[97] Art. 1121/1, §1, 2°, 1121/2 et 1121/3, §§ 1 en 2, Gerechtelijk Wetboek; art. 3 – KB nr. 79.

[98] Art. 1121/5, 1ste lid, 1°, Gerechtelijk Wetboek.

[99] Onder voorbehoud van de toepassing van art. 1399, laatste lid, Gerechtelijk Wetboek.

[100] Onder voorbehoud van de toepassing van art. 1121/5, 3°, Gerechtelijk Wetboek.

[101] Art. 21, 2de lid – KB nr. 79 - Art. 1121/5, 1ste lid, 3°, Gerechtelijk Wetboek.

[102] Art. 24, 4de lid – KB 06.02.1970.

[103] Tuchtprocedure - Beslissing de zaak zonder gevolg te laten (Advies NR 12 december 2020, a167040-R)

Tuchtprocedure - Beslissing de zaak zonder gevolg te laten (Advies NR 19 september 2020, a167023-R).

[104] Art. 24, 4de lid – KB 06.02.1970.

[105] Art. 20, § 1, 1ste lid – KB nr. 79 (De provinciale geneeskundige commissies zijn afgeschaft door de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (artt. 81 en 82).

[106] Art. 26, 4de lid – KB 06.02.1970.

[107] Art. 26, 5de lid – KB 06.02.1970.

[108] Art. 26, 5de lid – KB 06.02.1970.

[109] Art. 27, § 2 – KB nr. 79 en 35, §1 – KB 06.02.1970.

[110] Art. 146, § 3, gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

[111] Art. 27, § 3, 1ste lid – KB nr. 79 en 35, § 2 – KB 06.02.70.

[112] Art. 1121/3, § 2, Gerechtelijk Wetboek.

[113] Art. 21 – KB nr. 79.

[114] Art. 27, §§ 2 en 3 – KB nr. 79; artt. 33 en 35 – KB 06.02.1970.

[115] Art. 13 en 27, § 3 – KB nr 79.

[116] Art. 27, § 3 – KB nr. 79.

[117] Art. 27, § 3 – KB nr. 79; art. 35, § 2 – KB 06.02.1970.

[118] Art. 20, § 1, 1ste lid – KB nr. 79; art. 33 – KB 06.02.1970.

[119] Art. 27, § 2 – KB nr. 79; Art. 35, § 1 – KB 06.02.1970.

[120] Art. 146, § 3, gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

[121] Art. 35, § 2 – KB 06.02.1970.

[122] Art. 24, 4de lid – KB 06.02.1970.

[123] Art. 26, 4de lid - KB 06.02.1970.

[124] Art. 24, 4de lid, 26, 4de lid en 33 – KB 06.02.1970.

[125] J.-Fr. Van Drooghenbroeck, « L’obligation d’information du justiciable quant aux voies de recours incorporée dans l’arsenal législatif belge », J.T., 2023, p. 93-98.

[126] Art. 780/1 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd door het artikel 9 van de wet van 26 december 2022 betreffende de vermelding van de rechtsmiddelen en houdende diverse bepalingen in gerechtelijke zaken.

[127] Arrest nr. 23/2022 van 10 februari 2022 van het Grondwettelijk Hof.

[128] Artt. 21, 22, 25, §§ 1 en 4, art. 27 - KB nr.79: art. 27, 29 en 30, 2de lid - KB 06.02.1970.

[129] Art. 47bis, Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd door art. 4 van de voornoemde wet van 26 december 2022.

[130] Art. 27, §1 – KB nr. 79.

[131] Artikel 1076 van het Gerechtelijk Wetboek

[132] Art. 27, § 1 – KB nr. 79.

[133] Art. 99, gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (BS 18 juni 2015).

[134] Gebruik door de in verdenking gestelde arts van de tuchtbeslissing en de stukken uit het tuchtdossier voor andere doeleinden dan de procedure voor de Orde der artsen, Advies NR 19 november 2022, a169023.

[135] Cass. 18 januari 2017, AR nr. P.16.0626.F.