Ordomedic
Gerelateerde adviezen en nieuws
Nieuw statuut van de "bekwame helper"
Een schooldirecteur in het lager onderwijs vraagt via de ouders een medisch attest van de behandelend arts voor de toediening van medicatie op school aan een leerling door een leerkracht.
De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht in zijn vergadering van 20 januari 2024 de vraag of het afleveren van een attest door een arts om een leerkracht toe te staan op school medicatie toe te dienen aan een leerling deontologisch gerechtvaardigd en nuttig is.
In het verleden heeft de nationale raad meermaals positief geantwoord op vragen in verband met het uitoefenen van eenvoudige zorgtaken binnen de context van de kinderopvang of het onderwijs.[1] Ondanks het ontbreken van een wettelijk kader, is de nationale raad van mening dat het in sommige situaties gerechtvaardigd is dat begeleiders of leerkrachten bij kinderen bepaalde verpleegkundige handelingen stellen, op vraag van de ouders en in overleg met de behandelend arts en de medische dienst die toezicht houdt op de kinderopvang of de school.
Ondertussen heeft de wetgever op 11 juni 2023 een nieuwe wet[2] afgekondigd die deze problematiek via het statuut van de “bekwame helper” tegemoetkomt.
De bekwame helper is een persoon die, in het kader van een beroep (bv. leerkracht lager onderwijs) of een vrijwilligersactiviteit, uitgeoefend buiten een zorgvoorziening, gehouden is een patiënt te verzorgen en die, volgens een door een arts of een verpleegkundige[3] opgestelde procedure of zorgplan, van deze laatste de toelating krijgt om, in het kader van hulp bij het dagelijks leven, bij deze welbepaalde patiënt één of meer technisch-verpleegkundige verstrekkingen[4] uit te oefenen[5].
Bij koninklijk besluit dient een lijst te worden opgesteld van de betreffende technische verstrekkingen, de voorwaarden voor de uitoefening en de instructie- of opleidingsvoorwaarden die voor deze toelating vereist.[6]
Voornoemde wet treedt in werking op een nog later te bepalen datum bij koninklijk besluit.[7]
De regeling van de bekwame helper dreigt evenwel voor administratieve overlast te zorgen bij artsen en verpleegkundigen. Voor relatief eenvoudige handelingen zou immers telkens een schriftelijke toelating nodig zijn van een arts of een verpleegkundige. Daarom heeft de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid een ontwerp van koninklijk besluit voorgesteld met betrekking tot “activiteiten die behoren tot het dagelijks leven” waarvoor geen voorafgaande instructie nodig is, mits respect van de voorwaarden die zijn opgenomen in het ontwerpbesluit.[8]
In afwachting houdt de nationale raad vast aan zijn eerder standpunt. Hieruit volgt dat een medisch attest met de nodige instructie aan de leerkracht lager onderwijs betreffende het gebruik van de medicatie afgeleverd door de behandelend arts van het kind nuttig en noodzakelijk kan zijn en een waarborg voor adequaat handelen.
Wat betreft de kinderopvang, heeft het Agentschap Opgroeien van de Vlaamse overheid in overleg met de pediaters en de huisartsen een aanbeveling gedaan voor het toedienen van specifieke medicatie. Een attest met instructie van een arts wordt niet vereist indien er duidelijke afspraken worden gemaakt met de ouders en op de verpakking van de medicatie een etiket kleeft van de apotheker met de naam van het kind, de naam van de behandelend arts en de nodige instructies voor toediening.[9]
[1] Advies nationale raad van de Orde der artsen van 9 februari 2013, Verantwoordelijkheid van kribbepersoneel wanneer bij een kind een allergische shock zou optreden; Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 19 november 2016, Bediening van insulinepompen door leerkrachten.
[2] Wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
[3] Verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of een basisverpleegkundige.
[4] Zoals bedoeld in artikel 46, §1, 2°, gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen: het betreft de technisch-verpleegkundige verstrekkingen waarvoor geen medisch voorschrift nodig is, alsook deze waarvoor wel een medisch voorschrift nodig is. Die verstrekkingen kunnen verband houden met de diagnosestelling door de arts of door de tandarts, de uitvoering van een door de arts of door de tandarts voorgeschreven behandeling of met het nemen van maatregelen inzake preventieve geneeskunde.
[5] Art. 3, lid 2, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
[6] Art. 3, lid 3 en verder, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
[7] Art. 4, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
[8]https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/duiding_bij_kb_bekwame_helper_kb1990_en_kb_adl_evenredigheidsbeoordeling_signed.pdf.
[9]https://www.kindengezin.be/sites/default/files/2022-12/website_Flowchart-geneesmiddelen-in-opvang.pdf
Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen, de huisartsenwachtposten en de artsenpraktijken – Algemene beginselen
De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 20 januari 2024 het advies betreffende de samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen uitgebreid met de huisartsenwachtposten en andere artsenpraktijken.
Dit advies vervangt de adviezen a167013 en a167039.
Inhoud
1. Inleiding
2. Bijzondere situaties
2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit – patiënt als dader of slachtoffer
2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt
2.4. Patiënt onder politiebegeleiding
2.5. Voorrang verlenen aan politie op de spoedgevallendienst, de wachtpost of de artsenpraktijk
2.6. Politie betreedt het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies
2.8. Verhoor in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
2.9. Vermiste personen
2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkende karakter" van de verdwijning
2.9.2. Opsporing van de patiënt
2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante-mortem dossier
2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting
2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek
2.11.1. De getuigenis in rechte
2.11.2. casusoverleg
2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel
2.11.3.1. Algemeen
2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname
2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is geworden met een ernstige ziekte bij een strafbaar feit
2.11.3.4. DNA-onderzoek
2.12. Bewakingscamera's om misdrijven in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk te voorkomen of vast te stellen
3. Besluit
1. Inleiding
Binnen de context van het ziekenhuisgebeuren, de wachtposten en de artsenpraktijken, hebben artsen een andere finaliteit dan politiediensten en parketten. Waar de taak van eerstgenoemden tot doel heeft kwaliteitsvolle zorg te verstrekken aan iedere patiënt die zich aanbiedt, hebben laatstgenoemden de taak de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en objectieve vaststellingen te doen om naderhand de waarheidsvinding van de rechter te faciliteren.
Toch komen beiden geregeld met elkaar in aanraking en dwingt de situatie hen om samen te werken, niettegenstaande hun vaak tegenstrijdige doelen en normen. Zo is de arts gehouden tot het beroepsgeheim, terwijl de politie, in de context van een onderzoek, net zo veel mogelijk informatie van een potentiële dader of een slachtoffer poogt te verzamelen. Ook andere fundamentele rechten, zoals het recht op zorg en het recht van verdediging, blijven van toepassing.
Het voorziene wettelijke kader is soms onvoldoende gekend, zowel bij de artsen als de politiediensten, of schept niet genoeg duidelijkheid over hoe beide actoren in een specifieke situatie moeten handelen. In sommige regio's (1) hebben de ziekenhuizen, de huisartsenkringen, de politie en het openbaar ministerie een samenwerkingsprotocol opgesteld, dat een aantal afspraken vastlegt over hoe de interactie tussen hen moet verlopen met het oog op maximale efficiëntie en effectiviteit van beide diensten.
Dergelijke samenwerkingsprotocollen bevorderen een vlotte samenwerking tussen de verschillende actoren op het terrein en bieden een antwoord op een aantal specifieke situaties. Het risico bestaat er evenwel in dat iedere regio andere afspraken maakt of dat afspraken worden gemaakt die tegenstrijdig zijn met de bestaande wetgeving of de medische deontologie.
Om dit te voorkomen, geeft de nationale raad in volgend advies een overzicht van welke deontologische beginselen de arts in acht moet nemen in een bijzondere situatie, met respect voor het recht op privacy, het beroepsgeheim, de toegang tot de zorg, de kwaliteit van de zorg, de veiligheid van de patiënt, de menselijke waardigheid en de autonomie van de patiënt.
2. Bijzondere situaties
2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
Indien een patiënt zich schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens een andere patiënt, een arts, het personeel of het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk mag de arts hiervan aangifte doen bij de politie. Het kan bijvoorbeeld gaan om bedreigingen tegenover de arts, fysiek geweld ten aanzien van medewerkers of patiënten, vernielingen in de praktijkruimte of aan de ziekenhuisinfrastructuur, het in het bezit zijn van gevaarlijke wapens (2), e.a.
De arts geeft aan de politie de naam van de dader en de plaats waar het feit zich heeft voorgedaan. De medische gegevens van de dader worden niet vrijgegeven.
De politie die ter plaatse komt, wordt toegelaten tot de ruimte waar de patiënt zich bevindt en waar de feiten zich hebben voorgedaan, om de eerste vaststellingen te kunnen doen.
2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit – patiënt als dader of slachtoffer
Wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep te weten komt dat de patiënt een strafbaar feit heeft gepleegd, valt dit onder het beroepsgeheim.
Ook wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep verneemt dat de patiënt het slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, valt dit onder het beroepsgeheim en respecteert de arts de keuze van het slachtoffer om al dan niet aangifte te doen bij de politie.
Voor sommige misdrijven gepleegd op een minderjarige of een kwetsbare persoon, bepaalt artikel 458bis van het Strafwetboek dat de arts zijn beroepsgeheim mag doorbreken, mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden.(3) Het gaat in het bijzonder om misdrijven die een ernstige inbreuk vormen op de fysieke integriteit van een minderjarige of een kwetsbare persoon, zoals mensenhandel, moord of partnergeweld, of misdrijven van seksuele aard, zoals aanranding van de eerbaarheid of verkrachting van een kind of een gehandicapte persoon.(4)
Indien de arts kennis heeft van een voornoemd misdrijf en van oordeel is dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat dat de dader opnieuw zal toeslaan en hij de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de kwetsbare persoon niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, mag hij het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings.(5)
Naast de wettelijke uitzondering van artikel 458bis van het Strafwetboek, is de arts onderworpen aan artikel 422bis van Strafwetboek, dat een wettelijke hulpverplichting inhoudt aan een persoon die in groot gevaar verkeert. In sommige situaties is het niet evident om beide normen, met name het beroepsgeheim en de wettelijke hulpverplichting, met elkaar te verzoenen.(6) Bij dergelijk conflict van plichten kan de "noodtoestand" van toepassing zijn.
De noodtoestand is een begrip ontwikkeld in de rechtsleer en de rechtspraak, dat impliceert dat, in uitzonderlijke omstandigheden, het overtreden van een strafrechtelijke norm (bijvoorbeeld de schending van het beroepsgeheim) niet zal gestraft worden wanneer deze inbreuk kan worden verantwoord ter bescherming van een ander belang met eenzelfde of een hoger geachte waarde of ter voorkoming van een ander misdrijf (bijvoorbeeld moord). Een schending van het beroepsgeheim kan uitzonderlijk worden verrechtvaardigd indien een ernstig, actueel en zeker gevaar op geen enkele andere manier kan worden afgewend.(7) Of er sprake is van een noodtoestand, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Het is aan de arts om de beide normen of belangen tegenover elkaar af te wegen.(8)
Ten slotte is, overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek van strafvordering, iedere persoon die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.(9)
In de context van de zorgrelatie tussen een arts en een patiënt komt deze algemene aangifteplicht van geweld- en eigendomscriminaliteit in strijd met het beroepsgeheim. Bijgevolg werd in de rechtsleer en de rechtspraak de stelling ontwikkeld dat de in artikel 30 Sv. vervatte aangifteplicht niet geldt voor een feit waarvan een patiënt de dader is geweest van een misdrijf.(10)
Indien een patiënt het slachtoffer is van een misdrijf, dient de algemene aangifteplicht, gelezen in samenhang met de uitzonderingen in artikel 458bis van het Strafwetboek, te worden genuanceerd. Het kan nooit de bedoeling zijn om aangifte te doen van een misdrijf wanneer dit ingaat tegen de belangen van de patiënt. Binnen de zorgrelatie zal er slechts aangifte worden gedaan na een weloverwogen afweging tussen verschillende normen. Bijgevolg is er sprake van een spreekrecht en geen spreekplicht.
2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt
De arts die tijdens het onderzoek of de behandeling verdovende middelen aantreft op of in het lichaam van een patiënt, overhandigt deze zo spoedig mogelijk aan de politiediensten, zonder vermelding van de persoons- of medische gegevens van de patiënt, tenzij er sprake is van een uitzondering op het beroepsgeheim (cf. 2.2). Dit wordt gecommuniceerd aan de patiënt en wordt vermeld in het patiëntendossier. Het is van belang dat de patiënt het vertrouwen in de arts en de zorgverlening behoudt en dat duidelijk wordt uitgelegd aan de patiënt dat de arts geen opsporingsbevoegdheid heeft en de identiteit van de patiënt niet zal vrijgeven aan de politiediensten.
De arts mag in deze context rekening houden met het proportionaliteitsbeginsel.
2.4. Patiënt onder politiebegeleiding
Indien de politie van oordeel is dat een door haar begeleide patiënt een bedreiging vormt voor de (fysieke) integriteit van het personeel, laat de arts toe dat de politie aanwezig is in de behandelingsruimte of in de onmiddellijke nabijheid.
De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening ernstig hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken zo veilig en kwaliteitsvol mogelijk kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het Strafwetboek.
2.5. Voorrang verlenen aan politie op de spoedgevallendienst, de wachtpost of de artsenpraktijk
Afhankelijk van de dringendheid van medische zorgen aan de patiënten, verleent de arts voorrang aan de patiënt onder politiebegeleiding of aan de politieambtenaar die in de uitoefening van zijn functie zelf gewond is en verzorging nodig heeft.
2.6. Politie betreedt het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
De politie mag de publieke ruimtes, zoals de ontvangsthal, de wachtkamer en de gangen vrij betreden.
De praktijkruimte mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt en de behandelende arts. De behandelende arts zal zich hiertegen slechts verzetten indien het betreden van de ruimte de verzorging ernstig hindert.
De patiëntenkamer in het ziekenhuis mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt, tenzij bij ontdekking op heterdaad of op bevel van de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 89bis van het Wetboek van Strafvordering.
2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies
De politiediensten die het politionele onderzoek voeren, trachten zoveel mogelijk informatie te verzamelen, onder meer medische informatie over een vermoedelijke dader of een slachtoffer.
De behandelende arts is gehouden tot de eerbiediging van het beroepsgeheim en mag in principe geen medische informatie doorgeven aan de politiediensten. Dit bemoeilijkt het onderzoek en is naderhand niet bevorderlijk voor de waarheidsvinding van de rechter, in het bijzonder wanneer de politieambtenaar de medische situatie interpreteert op een wijze die niet volledig strookt met de medische werkelijkheid.(11)
Toch primeert de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt en moet de arts zeer voorzichtig omspringen met het doorbreken van het beroepsgeheim. Een te lakse houding ten aanzien van het beroepsgeheim kan grotere risico's met zich meebrengen dan de gevaren of nadelen die eventueel kunnen worden voorkomen.
De patiënt kan evenwel vragende partij zijn om medische informatie mee te delen aan de politiediensten of het parket. De patiënt heeft het recht zelf te beschikken over zijn medische informatie en mag zijn medewerking verlenen aan de politiediensten. In dat geval kan de arts een specifiek medisch attest opstellen, met beperkte medische gegevens (12), dat via de patiënt wordt afgeleverd aan de politie. Het is de taak van de arts om de patiënt te beschermen tegen de overdracht van zijn medische gegevens aan derden en hem in te lichten over de mogelijke gevolgen van het overhandigen van zijn medische gegevens aan de politiediensten.
De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud ervan is en of hij het heeft afgeleverd aan de patiënt zelf of rechtstreeks aan de politiediensten, op vraag van de patiënt.
Ten slotte informeert de arts de patiënt over de mogelijkheid een uitgebreid medisch verslag op te stellen. De patiënt kan ervoor opteren dit verslag toe te voegen aan het politioneel dossier, eventueel op een later tijdstip. In dat geval wordt door de arts het verslag onder gesloten omslag gericht aan de eventuele arts-gerechtsdeskundige en met vermelding "medisch geheim" overhandigd aan de politiediensten.
In het geval de patiënt wilsonbekwaam is, is het gebruikelijk dat de arts een medisch attest, met een beperkt aantal medische gegevens, overhandigt aan de vertegenwoordiger van de patiënt of, bij afwezigheid van een vertegenwoordiger, aan de familieleden (13).
Bij afwezigheid van een vertegenwoordiger of familieleden, kan de arts, in het belang van de patiënt, na afweging van het principe van proportionaliteit en indien noodzakelijk, een medisch attest met een beperkt aantal medische gegevens rechtstreeks afleveren aan de politiediensten. Voorbeelden van een dergelijk attest zijn terug te vinden als bijlagen.
2.8. Verhoor in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
Indien de politie oordeelt dat het noodzakelijk is de potentiële dader of het slachtoffer te verhoren in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk verschaft de arts de politie toegang tot de behandelingsruimte of de patiëntenkamer, mits toestemming van de patiënt, en mits de medische situatie van de patiënt dit toelaat.
2.9. Vermiste personen
Wanneer een persoon als vermist wordt opgegeven, heeft de politie tal van redenen om contact op te nemen met de behandelende arts van de vermiste persoon of de naburige ziekenhuizen.
2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkende" karakter van de verdwijning
De politie kan genoodzaakt zijn om medische informatie van de vermiste persoon op te vragen om het "onrustwekkende karakter" van de vermissing in te schatten. De behandelende arts van de vermiste persoon mag enkel meedelen aan de politiediensten of de vermissing, gezien de medische situatie van de patiënt, potentieel levensbedreigend is, bijvoorbeeld omdat de patiënt suïcidaal is, er een risico bestaat op desoriëntatie, of omdat de patiënt afhankelijk is van levensnoodzakelijke medicatie.
2.9.2. Opsporing van de patiënt
Op basis van de ministeriële richtlijn "Opsporing vermiste personen" van 26 april 2014, hebben de politiediensten, in geval van een vermissing, al dan niet met een onrustwekkend karakter, de mogelijkheid omliggende ziekenhuizen te contacteren. De controlebevoegdheid wordt niet exhaustief geformuleerd en kan worden uitgebreid met wachtposten en artsenpraktijken.
Om te vermijden dat het opsporingsonderzoek onnodig wordt verdergezet, mag de betrokken arts de politiediensten op de hoogte brengen van het al dan niet aanwezig zijn van de patiënt in het ziekenhuis, zonder de medische gegevens van de patiënt vrij te geven.
Concrete problemen rijzen wanneer de patiënt zijn ziekenhuisopname voor zijn omgeving wil geheimhouden. Enerzijds moet het recht op privacy van de betrokken patiënt gerespecteerd worden, anderzijds moet worden voorkomen dat het opsporingsonderzoek wordt verder gezet. In dat geval is het aangewezen een beroep te doen op een tussenpersoon, bijvoorbeeld de voorzitter of een gedelegeerd raadslid van een provinciale raad van de Orde der artsen, die de bevoegde parketmagistraat meedeelt dat er geen redenen voorhanden zijn om de vermissing als "onrustwekkend" te beschouwen.(14)
Wat betreft de zoektocht naar delinquenten, maakt de arts een afweging tussen het beroepsgeheim en het algemeen belang.
2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante mortem-dossier
Het DVI-team (Disaster Victim Identification) van de Federale Politie heeft onder meer de taak om de overleden slachtoffers te identificeren op basis van een vergelijking tussen het ante mortem-dossier en het post mortem-dossier.(15)
Ter voorbereiding van een identificatie van een potentieel slachtoffer, kan, in opdracht van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter een arts-gerechtsdeskundige worden aangesteld voor het opmaken van een ante mortem-dossier. In dat geval zal de behandelende arts het patiëntendossier van de vermiste persoon overhandigen aan de politiediensten, onder gesloten omslag, gericht aan de arts-gerechtsdeskundige, met als opschrift "medisch geheim". De arts-gerechtsdeskundige zal oordelen welke gegevens uit het patiëntendossier nodig zijn voor het opstellen van het ante mortem-dossier.
De inzage van het patiëntendossier door de politiediensten met het oog op het opstellen van een ante mortem-dossier, houdt een schending in van het beroepsgeheim.
2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting
De situatie kan zich voordoen dat een persoon gewond raakt tijdens het plegen van een crimineel feit. Wanneer de politiediensten een gewonde persoon arresteren, zal deze in eerste instantie worden overgebracht naar het ziekenhuis, de huisartsenwachtpost of een artsenpraktijk voor verzorging. In het geval de politiediensten over gaan tot een vrijheidsberoving, wordt desgevallend aan de behandelende arts gevraagd of de medische situatie van de patiënt het wel toelaat om de patiënt op te sluiten of te verhoren.
Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren dat bepaalt dat de medische situatie van de patiënt het toelaat deze laatste te verhoren of op te sluiten. De behandelende arts heeft immers niet de taak om op te treden als arts-gerechtsdeskundige. De behandelende arts heeft enkel de taak om verzorging te verlenen en kan, via de patiënt, een attest afleveren aan de politiediensten met een beperkt aantal medische gegevens (cf. supra).(16)
2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek
Het beroepsgeheim is niet absoluut. De wet voorziet in een aantal uitzonderingen die de arts toelaten te spreken (cfr. 2.2.).
Daarnaast hebben de procureur des Konings en de onderzoekrechter wettelijke middelen ter beschikking voor het voeren van een efficiënt en waarheidsgetrouw onderzoek.
2.11.1. De getuigenis in rechte
De arts kan opgeroepen worden om een getuigenis af te leggen voor de onderzoeksrechter of voor een parlementaire onderzoekscommissie.(17)
De arts heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.(18)
Deze wettelijke uitzondering laat evenwel niet toe een getuigenis af te leggen voor de politiediensten of het parket.
2.11.2. Casusoverleg
Artikel 458ter van het Strafwetboek biedt mogelijkheden om tussen diverse dragers van het beroepsgeheim een zogenaamd casusoverleg te organiseren en tot een interdisciplinaire samenwerking te komen, met het oog op de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van een persoon of van derden, of ter voorkoming van terroristische misdrijven of van misdrijven in het raam van een criminele organisatie zoals bepaald in artikel 324bis van het Strafwetboek.
Het overleg wordt georganiseerd bij of krachtens een wet, decreet of ordonnantie, of bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.(19)
De arts die gevraagd wordt deel te nemen aan het overleg heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.
2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel
2.11.3.1. Algemeen
De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan tijdens het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek een arts-gerechtsdeskundige aanstellen om de medische toestand van de potentiële dader of het slachtoffer te onderzoeken.(20)
De arts die binnen de grenzen van zijn opdracht als arts-gerechtsdeskundige verslag uitbrengt over de gezondheidstoestand van een persoon, schendt het beroepsgeheim niet.
De behandelende arts dient de nodige informatie ter beschikking te stellen aan de arts-gerechtsdeskundige.
De opdrachten als arts-gerechtsdeskundige zijn evenwel onverenigbaar met deze van behandelende arts.(21)
2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname
De arts die op vordering van de bevoegde overheid een gerechtelijke bloedafname uitvoert en een bijhorend verslag opstelt, maakt zich niet schuldig aan een schending van het beroepsgeheim. Indien enkel de behandelende arts kan worden gevorderd, neemt hij het gerechtelijk bloedstaal af zonder informatie te verschaffen over de eventuele tekens van intoxicatie of andere medische gegevens.
De arts is verplicht de gevorderde handelingen te stellen en kan zich hiervan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke de betrokkene aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.(22)
De resultaten van de bloedproef en het bijhorende verslag kunnen onder gesloten omslag worden meegegeven aan de politiediensten, die deze aan de opvorderende magistraat zullen overhandigen.
De arts mag geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene die weigert zich te onderwerpen aan de afname van een gerechtelijk bloedstaal.
2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is geworden met een ernstige ziekte bij een strafbaar feit
Als er ernstige aanwijzingen zijn dat een slachtoffer van een misdrijf bij gelegenheid van dat strafbaar feit besmet kan zijn met een ernstige ziekte die voorkomt op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst (23), kan de procureur des Konings de verdachte vragen een bloedstaal te laten afnemen om te onderzoeken of hij drager is van deze ziekte.
In dit geval valt de medische informatie onder het beroepsgeheim en zal het gevorderde referentielaboratorium het resultaat enkel overmaken aan de behandelende arts van het slachtoffer, en de behandelende arts van de verdachte op diens verzoek. De medische gegevens worden niet overgemaakt aan de procureur des Konings.
2.11.3.4. DNA-onderzoek
De arts kan eveneens gevorderd worden voor het afnemen van haar (met wortels), wangslijmvlies of bloed tot het verrichten van een gerechtelijk DNA-onderzoek.(24) De arts is verplicht deze handelingen te stellen en een verslag op te maken.
Ook voor de uitvoering van een DNA-onderzoek mag de arts geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene. Indien de betrokkene weigert zich te onderwerpen aan de proeven, wordt dit vermeld in het proces-verbaal.
2.12. Bewakingscamera's om misdrijven in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk te voorkomen of vast te stellen
Het maken van beeldopnames in de praktijkruimte of de patiëntenkamer is onaanvaardbaar.(25)
Onder de voorwaarden bepaald in de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, kunnen camera's geplaatst worden in ruimten toegankelijk voor het publiek (inkomhal, gangen van het ziekenhuis, enz.), teneinde de veiligheid voor artsen en patiënten in ziekenhuizen te garanderen en bewijzen te verzamelen van een misdrijf. Het beeldmateriaal van het misdrijf kan worden overhandigd aan de politiediensten.
3. Besluit
De samenwerking tussen de arts, het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk en de politionele diensten of het openbaar ministerie moet gepaard gaan met respect voor de deontologische beginselen eigen aan ieders beroep. Het is de taak van de arts zich te informeren over de wettelijke bepalingen en de principes van medische deontologie alvorens medische informatie over te dragen aan de gerechtelijke overheid en de politie.
Het is de deontologische plicht van de arts om bij vordering door een magistraat zijn taak als arts-gerechtsdeskundige eerlijk en nauwgezet te vervullen. Een goede communicatie en duidelijke afspraken tussen beide actoren zijn bevorderend voor de goede werking van het justitieel apparaat en de zorgsector.
De deontologische principes in dit advies zijn van toepassing op alle artsen.
Voor deontologisch advies in concrete situaties kunnen artsen steeds terecht bij hun provinciale raad.
- (1) Bijvoorbeeld in Antwerpen en Limburg
- (2) Zie ook advies nationale raad Orde der artsen, "drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen", 19 maart 2005, a108007
- (3) Dit geldt zowel voor de situatie waarbij de patiënt de dader is, als voor de situatie waarbij de patiënt het slachtoffer is.
- (4) Artikel 458bis, Strafwetboek
- (5) Ibid.
- (6) Bijvoorbeeld: een patiënt wil uit het leven stappen en vertrouwt de arts toe dat hij bij thuiskomst eerst zijn echtgenote van het leven zal beroven. De arts is enerzijds gehouden tot het beroepsgeheim, anderzijds is hij verplicht een persoon in groot gevaar te helpen (t.t.z. de patiënt en de echtgenote). De arts kan oordelen dat de wettelijke hulpverplichting doorweegt op het beroepsgeheim en derden op de hoogte brengen (bijvoorbeeld de politiediensten).
- (7) Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de patiënt de arts toevertrouwt dat hij van plan is een andere persoon van het leven te beroven.
- (8) Bij conflict zal het uiteindelijk de rechter zijn die oordeelt of er sprake is van een noodtoestand.
- (9) Art. 30 Wetboek van Strafvordering
- (10) Het is evenwel niet uitgesloten dat de bekendmaking van de feiten dan wordt gerechtvaardigd door een beroep te doen op de noodtoestand, bijvoorbeeld wanneer de patiënt de arts, de medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten ernstig bedreigt of het ziekenhuis vernielt (cf. 2.1.). De arts van de patiënt-dader, die soms de enige getuige zal zijn van het misdrijf, kan de politiediensten oproepen om de veiligheid van collega’s en patiënten in het ziekenhuis te waarborgen. De arts zal in dergelijke situatie evenwel geen medische informatie van de patiënt doorgeven aan de politiediensten.
- (11) Bijvoorbeeld de identificatie van het type letsel.
- (12) In dit attest worden opgenomen: naam en voornaam patiënt, geboortedatum, adres, datum van verzorging, naam van het ziekenhuis, algemene beschrijving van de letsels, raming van de ernst, raming van de voorziene duur van arbeidsongeschiktheid
- (13) De echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonendepartner, de kinderen, de ouders, de zussen of de broers.
- (14) Advies nationale raad Orde der artsen, "Opname in een psychiatrisch ziekenhuis - Mededeling aan politie of procureur des Konings", 24 april 1999, a085004
- (15) Interpol standing committee on DVI - Resolution AGN/65/res/13; Koninklijk besluit van 10 juni 2014 tot bepaling van de opdrachten en taken van civiele veiligheid uitgevoerd door de hulpverleningszones en de operationele eenheden van de Civiele bescherming en tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari betreffende de nood- en interventieplannen; Koninklijk besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie
- (16) Zie ook advies van de nationale raad Orde der artsen, "Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie", 20 april 2013, a141014-R
- (17) Art. 458 Strafwetboek
- (18) Art. 28 Code van medische deontologie
- (19) Art. 458ter Strafwetboek
- (20) Art. 43, 44 en 56 Wetboek van strafvordering
- (21) Art. 43 Code van medische deontologie
- (22) Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap
- (23) Koninklijk besluit van 17 mei 2018 houdende vaststelling van de besmettelijke ziekten voor dewelke de procedure bedoeld in ‘Hoofdstuk IX - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit', van boek II, titel IV, van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast en tot vaststelling van de laboratoria aan dewelke deze onderzoeken kunnen worden opgedragen
- (24) Art. 44ter e.v. Wetboek van strafvordering
- (25) Advies nationale raad Orde der artsen, "Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk", 21 september 2019, a166010 picture_as_pdfA167013n bijlage 1 picture_as_pdfA167013n bijlage 2
Bronnen
- - Wetgeving:
Artt. 422bis, 458, 458bis, 458ter, Strafwetboek
Artt. 30, 43, 44, 56, Wetboek van Strafvordering
Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap
Wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming)
Koninklijk Besluit van 16 maart 1968, tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het Wegverkeer
- - Documentatie:
Code van medische deontologie, versie 2018
Handboek Gezondheidsrecht Volume II, T. Vansweevelt en F. Dewallens
Omgaan met beroepsgeheim, B. Hubeau, J. Mertens, J. Put, R. Roose, K. Stas, F. Vander Laenen
Beroepsgeheim en hulpverlening, I. Van der Straete, J. Put
Forensische geneeskunde, W. Van de Voorde
Beroepsgeheim en Politie/Justitie, KNMG
Samenwerkingsprotocol tussen de Limburgse algemene ziekenhuizen -Limburgse politiediensten - Parket Limburg
Samenwerkingsprotocol tussen de functies gespecialiseerde spoedgevallenzorg en de lokale politie Antwerpen
Samenwerkingsprotocol politiezones-huisartsen tussen de lokale huisartsenkring en artsenkring Zennevallei
Protocolakkoord-organisatie en afspraken wachtdienstregeling artsen gedwongen opnames voor meerderjarigen-Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderenafdeling Dendermonde
- - Adviezen van de nationale raad van de Orde der artsen:
Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk, advies NR van 21 september 2019, a166010
Drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen, advies NR van 19 maart 2005, a108007
Opname in een psychiatrisch ziekenhuis-mededeling aan politie of procureur des Konings, advies NR 24 april 1999, a085004
Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie, advies NR van 20 april 2013, a141014-R
Begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen - artikel 399 van het Strafwetboek, advies NR 6 mei 2017, a157009
Medisch geheim en justitie, advies NR 30 september 2013, a144011
Artsen die zichzelf zorg verstrekken – deontologische aanbevelingen
De nationale raad van de Orde der artsen wordt regelmatig bevraagd over de deontologische toelaatbaarheid van artsen die zichzelf medische zorg verstrekken.
De aard van de gestelde vragen is gevarieerd: het gaat over artsen die zichzelf diagnosticeren, zichzelf medische onderzoeken voorschrijven, zichzelf arbeidsongeschikt verklaren, zichzelf medicatie voorschrijven, zichzelf voorzien van allerhande attesten voor het verkrijgen van een sociaal of ander voordeel, enzovoort.
In zijn vergadering van 20 januari 2024 onderzocht de nationale raad de deontologische grenzen van zelfbehandeling.
Eerdere adviezen van de nationale raad over zelfbehandeling (a130018[1], a135007[2], a137014[3], a145011[4] en a147002[5]) worden vervangen.
1. Algemeen
Artikel 10 van de nieuwe Code van medische deontologie (2018) heeft de aanzet gegeven voor het initiëren van een dialoog over een onderwerp dat voorheen relatief onderbelicht bleef in de medische gemeenschap. Het artikel bepaalt dat de arts aandacht en zorg heeft voor zijn eigen gezondheid.
Zelfzorg is het zorgen voor zichzelf, met name voor eigen welzijn of gezondheid, inclusief het aanhouden van een gezonde levensstijl. Het heeft een positieve draagwijdte en betekent niet hetzelfde als zichzelf medische zorg verstrekken of zelfbehandeling, integendeel. Zelfzorg impliceert dat de arts zich indien nodig laat verzorgen door een collega-arts.
Hoewel het wettelijk niet verboden is voor artsen om zichzelf zorg te verstrekken, valt het deontologisch af te raden. Een gebrek aan objectiviteit en professionaliteit liggen hiervoor aan de basis. Daarom beveelt de nationale raad elke arts aan niet aan zelfbehandeling te doen en een eigen huisarts te hebben.
2. Zichzelf medicatie voorschrijven
Wereldwijd vinden artsen het vanzelfsprekend om voor zichzelf medicatie voor te schrijven. Ook in ons land is dit gebruik sterk ingeburgerd.[6]
Internationale studies[7] en ook de analyse van de hulpvragen bij het traject van “Arts in Nood” tonen aan dat de prevalentie van misbruik van voorgeschreven medicatie onder artsen hoger ligt dan onder de algemene bevolking.
Verschillende factoren liggen hiervoor aan de basis, onder meer een verhoogde toegang tot de middelen, een stressvolle werkomgeving en de lange werktijden. Omwille van de schroom, het stigma en de neiging de symptomen te minimaliseren, is de identificatie van de problematiek bijzonder lastig.[8]
Regulerende instanties hebben in verschillende landen richtlijnen ingevoerd gaande van een totaal verbod op zichzelf voorschrijven van medicatie tot een aanmaning om een collega-arts te raadplegen.[9]
De nationale raad acht het deontologisch ontoelaatbaar dat de arts voor zichzelf verslavingsgevoelige medicatie voorschrijft voor chronisch gebruik. Het betreft onder meer slaap- en kalmeringsmiddelen, psychofarmaca, verdovende en pijnverdovende middelen en stimulerende geneesmiddelen. Gezien het aanzienlijke risico op verslaving, is het essentieel dat het voorschrijven van deze geneesmiddelen valt onder controle van een collega-arts die beschikt over de nodige objectiviteit en professionaliteit om een weloverwogen beoordeling te maken van de medicamenteuze indicatie.
De arts met een verslavingsproblematiek kan een ernstig probleem vormen voor de volksgezondheid, de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid.
Preventie, vroege herkenning en adequate behandeling en opvolging door een gespecialiseerd zorgteam zijn van essentieel belang om zowel de gezondheid van de arts zelf als de veiligheid van de patiënten te waarborgen.
Wanneer een verslavingsproblematiek bij een collega-arts wordt vermoed of opgemerkt, moet in eerste instantie in gesprek worden gegaan met de betrokkene met als doel hem te overtuigen tot het volgen van een behandeling, met de nodige monitoring en opvolging. De collega moet worden uitgenodigd zich spontaan terug te trekken indien zijn bekwaamheid eronder lijdt.
Artsen kunnen via Arts in Nood, in overleg en vertrouwen, in contact gesteld worden met gespecialiseerde hulpverleners die daarna het ontwenningstraject kunnen opstellen en opvolgen (www.artsinnood.be).
Bij gebrek aan ziekte-inzicht en gevaar voor de patiëntveiligheid kan de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg op de hoogte worden gebracht.
3. Zichzelf een ziekteattest afleveren
Wegens mogelijk belangenconflict is het uitermate moeilijk en meestal zelfs niet mogelijk dat de arts een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid voor zichzelf uitschrijft. Immers, de wettelijke voorziene mogelijkheid tot controle, waarbij de controlearts contact kan opnemen met de behandelende arts van de patiënt[10], bestaat uiteraard niet wanneer de behandelende arts zich met de patiënt vereenzelvigt.
Om deze redenen is het gerechtvaardigd dat een werkgever een arts vraagt dat deze laatste zijn arbeidsongeschiktheid laat attesteren door een andere arts.
Daarnaast is de nationale raad van mening dat een arts die om medische redenen niet kan deelnemen aan de wachtdienst desgevallend een attest laat afleveren door een collega-arts.
In ieder geval dient de arts de beslissing te nemen naar eer en geweten. Hierbij moet een aantal aandachtspunten in overweging worden genomen zoals de aard van de aandoening en de specifieke competentie van de arts betreffende de aandoening.
4. Aanrekenen van een advies of een raadpleging voor zichzelf (of een andere prestatie) aan de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
Het is deontologisch onaanvaardbaar dat de arts voor een advies aan zichzelf of een raadpleging een vergoeding ontvangt van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
5. Niet-curatieve opdrachten voor zichzelf
Veel artsen zijn, in meer of mindere mate, belast met niet-curatieve opdrachten. Zij hebben vaak als taak een persoon (slachtoffer, werknemer, sociaal verzekerde, enz.) te onderzoeken zonder een bepaalde therapie in te stellen. Op basis van dat onderzoek zal vervolgens een advies of een beslissing worden meegedeeld aan een andere persoon of instantie dan de onderzochte persoon zelf.
Typische voorbeelden van niet-curatieve opdrachten doen zich voor in de controlegeneeskunde, de arbeidsgeneeskunde, de gerechtelijke geneeskunde en de verzekeringsgeneeskunde.
Nochtans wordt ook geregeld aan behandelend artsen gevraagd om niet-curatieve opdrachten uit te voeren, bijvoorbeeld het invullen van medische documenten voor een verzekeringsinstelling, het afleveren van een attest van wilsbekwaamheid, het afleveren van een attest dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen, het opstellen van een omstandige geneeskundige verklaring in het kader van een rechterlijke beschermingsmaatregel, enzovoort.
Dergelijke opdrachten betreffen deskundigenopdrachten waarvoor de arts die ze uitvoert de deontologische beginselen van objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijk dient na te leven.[11] Bijgevolg mogen deze opdrachten niet door de arts voor zichzelf worden uitgevoerd.
6. Besluit
De nationale raad raadt het verstrekken van zorg door de arts aan zichzelf af, zowel in het belang van de gezondheid van de arts zelf als in het belang van de patiëntveiligheid.
Deontologisch onaanvaardbaar zijn het zichzelf voorschrijven van verslavingsgevoelige medicatie voor chronisch gebruik, het zichzelf afleveren van een ziekte-attest, het aanrekenen van een prestatie voor zichzelf aan de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en het voor zichzelf een deskundigenopdracht uitvoeren.
Artsen die in bepaalde omstandigheden en voor sommige minder ernstige aandoeningen zichzelf zorg verstrekken moeten beschikken over de nodige bekwaamheid rekening houdend met de aard van de aandoening.
De arts handelt in strijd met de medische deontologie indien hij zijn competentie te buiten gaat, een wetsbepaling overtreedt, misbruik maakt van zijn positie als arts of valsheid in geschrifte pleegt.
[1] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 8 mei 2010, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.
[2] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 8 oktober 2011, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.
[3] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 18 februari 2012, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.
[4] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 22 maart 2014, Afleveren van een ziekteattest door een arts voor zichzelf.
[5] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 20 september 2014, Geneeskundige verstrekking van een arts voor zichzelf.
[6] Een studie onder Vlaamse huisartsen in 2019 toont aan dat bijna 89 procent van de artsen zichzelf medicatie voorschrijft, Debeuckelaere R. (Ugent), Zelfmedicatie bij artsen (ongepubliceerde masterthesis, 2019), onder begeleiding van Bastiaens H. en Van den Broeck, K. (UAntwerpen); zie onder meer in https://www.lespecialiste.be/f... en https://www.medi-sfeer.be/nl/nieuws/beroepsnieuws/ldquo-zelfzorg-moet-aandacht-krijgen-tijdens-opleiding-rdquo.html.
[7] Lisa J Merlo, Mark S Gold, Prescription opioid abuse and dependence among physicians : hypotheses and treatment, Harvard Review of Psychiatry. 2008;16(3):181-94.doi: 10.1080/10673220802160316.
[8]https://www.knmg.nl/.../presentatie-ambassadeurs-abs-artsen.
[9] Physician treatment of self, family members, or others close to them, CPOS, november 2001, https://www.cpso.on.ca/Physicians/Policies-Guidance/Policies/Physician-Treatment-of-Self-Family-Members-or; Ethical responsibilities in treating doctors who are patients, Guidance from the BMA Medical Ethics Department, januari 2010, https://www.bradfordvts.co.uk/wp-content/onlineresources/looking-after-ourselves/doctors-as-patients/doctors%20who%20are%20patients%20-%20bma%20guidance.pdf, Good medical practice: a code of conduct for doctors in Australia, Ahpra and the National Boards, oktober 2020, https://www.medicalboard.gov.au/codes-guidelines-policies/code-of-conduct.aspx.
[10] Art. 31, §4, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
[11] Art. 44, Code van medische deontologie.
15/01/2024
UMons étude en sciences psychologiques - Femmes enceintes consommatrices de substances psychoactives
Bonjour,
Nous sommes étudiantes en sciences psychologiques à l’UMONS et nous réalisons un mémoire relatif à la prise en charge des femmes enceintes consommatrices de substances psychoactives. Dans le cadre de notre recherche, nous sollicitons la collaboration des médecins généralistes.
Nous vous serions reconnaissantes de bien vouloir prendre quelques minutes de votre temps précieux pour répondre à notre questionnaire. Votre expertise et vos perspectives sont essentielles pour enrichir notre étude
Le questionnaire ne vous demandera qu'environ 8 minutes. Votre contribution jouerait un rôle crucial dans l'avancement de la compréhension de ce sujet délicat. Pour participer, veuillez suivre le lien ci-dessous : https://enquetes.umons.ac.be/limesurvey/index.php/647438?lang=fr
Nous vous remercions sincèrement pour votre précieuse collaboration. Pour tout renseignement complémentaire, vous pouvez nous contacter par mail aux adresses suivantes : 223521@umons.ac.be ou 201495@umons.ac.be Husson Lyreine et Coppee Vanessa
15/01/2024
FOD Volksgezondheid - Gepast gebruik van psychofarmaca
zie ook Nieuwsbericht 2 oktober 2023
Beste gezondheidsprofessional,
Beste partner,
Graag houden we u op de hoogte van het verloop van onze sensibiliseringscampagne over een gepast gebruik van psychofarmaca.
De campagne werd gelanceerd in september en is gericht op gezondheidsprofessionals. Maandelijks belichten we in onze communicaties enkele specifiekere thema’s via sociale media en via onze professionele partners Domus Medica, SSMG, APB, UPPCF en VVKP met artikels en nieuwsbrieven.
Deze maand was het centrale thema antidepressiva.
Volgens het RIZIV namen 1,3 miljoen patiënten antidepressiva in 2022.
Het gaat dus om een belangrijk thema in deze campagne.
We stuurden hierover al een nieuwsbrief met de voornaamste tools om gezondheidsprofessionals te helpen werken aan een gepaster gebruik van psychofarmaca. U leest de nieuwsbrief hieronder.
Tot slot leest u in dit recentste nummer van Be Care magazine een artikel over de gehele campagne en haar bestaansreden.
Aarzel niet om deze informatie verder te verspreiden in uw netwerk zodat ze zo veel mogelijk mensen bereikt.
Het volgende thema dat we zullen belichten zijn de slaap- en kalmeermiddelen. De communicaties zullen verspreid worden via sociale media (Facebook, LinkedIn), via nieuwsbrieven en artikels van onze partners en via de gespecialiseerde pers (De Apotheker, De Artsenkrant).
We houden u op de hoogte zodra deze communicaties zijn gepubliceerd.
Alvast bedankt voor uw steun.
Samen zorgen we voor een gepast gebruik van psychofarmaca.
21/12/2023
FOD Volksgezondheid - Vraag naar medische experten voor de oprichting van de Commissie van Nutrivigilantie
Het optreden van een coördinerend en raadgevend arts van een woonzorgcentrum in het kader van een euthanasieprocedure van een bewoner.
De nationale raad van de Orde der artsen heeft op 9 december 2023 de vraag onderzocht of een coördinerend en raadgevend arts (CRA) van een woonzorgcentrum als eerste of tweede geraadpleegde arts mag optreden in het kader van een euthanasieprocedure van een bewoner.
Overeenkomstig de Euthanasiewet[1], moet(en) de geraadpleegde arts(en) onafhankelijk zijn ten opzichte van (elkander), de patiënt en de behandelend arts. Het ontbreken van elke band tussen de betrokkenen is de beste waarborg voor het bekomen van een onafhankelijke mening. Gegeven zijn wettelijke taken kan de CRA de vereiste van onafhankelijkheid onvoldoende waarborgen.
Advies van de nationale raad:
1/ Inleiding
De Euthanasiewet[2] legt bepaalde voorwaarden op betreffende de hoedanigheid van de artsen-consulenten in het kader een euthanasieprocedure.
De eerste (of andere) geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen.[3]
De tweede geraadpleegde arts (die enkel wordt geraadpleegd indien de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden) moet psychiater zijn of specialist in de aandoening in kwestie. Ook deze arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en de eerste geraadpleegde arts.[4]
Zowel de voorwaarde van de “bevoegdheid” als de voorwaarde van de “onafhankelijkheid” dienen te zijn vervuld om op te treden als arts-consulent in een euthanasieprocedure.
2/ De vereiste bevoegdheid
De euthanasiewet bepaalt dat de eerste geraadpleegde arts bevoegd moet zijn om over de aandoening in kwestie te oordelen.[5] Dit betekent dat de CRA, die erkend huisarts is[6], als eerste geraadpleegde arts kan optreden voor zover hij voldoende kennis heeft over de aandoening en voor zover hij over de nodige aantoonbare bekwaamheid en ervaring beschikt, zoals moet blijken uit zijn portfolio.[7]
Voor de tweede geraadpleegde arts stelt de euthanasiewet andere bevoegdheidseisen. De tweede geraadpleegde arts moet psychiater zijn of specialist in de aandoening in kwestie.[8] Een huisarts kan dus slechts optreden als tweede geraadpleegde arts indien hij voldoende vertrouwd is met de aandoening in kwestie, hetgeen zich bijvoorbeeld voordoet in geval van polypathologie.[9] Ook hij zal moeten beschikken over de nodige aantoonbare bekwaamheid en ervaring, zoals moet blijken uit zijn portfolio.[10]
3/ De vereiste onafhankelijkheid
Wat betreft de “onafhankelijkheid”, moet de geraadpleegde arts ten aanzien van de patiënt en de andere artsen (de behandelende arts en ev. de eerste geraadpleegde arts) in volle onafhankelijkheid en objectiviteit kunnen oordelen.
De notie van onafhankelijkheid wordt toegelicht door de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie (FCEC) als zijnde dat de geraadpleegde arts(en) geen band van familiale of hiërarchische ondergeschikte aard mag hebben en dat de patiënt niet geregeld in behandeling mag zijn bij de geraadpleegde arts. Aangaande de hiërarchische relatie moet elk risico op druk of “loyaliteitsconflicten” worden vermeden. De geraadpleegde arts mag evenmin een regelmatige therapeutische relatie hebben met de patiënt. Het begrip onafhankelijkheid betekent evenwel niet dat de geraadpleegde arts de patiënt nooit mag hebben ontmoet noch zijn medische voorgeschiedenis mag kennen, aldus de Commissie.[11]
Naast de FCEC heeft ook de nationale raad zich reeds uitgesproken over het begrip onafhankelijkheid in het kader van een euthanasieprocedure. In een eerder advies wordt gesteld dat het ontbreken van elke band tussen de betrokkenen de beste waarborg is voor het bekomen van een onafhankelijke mening van de geraadpleegde artsen. Zo is het aangewezen dat er geen eerdere contacten waren tussen de patiënt en de geraadpleegde artsen terwijl het ontbreken van contractuele, materiële en morele banden tussen de betrokken artsen de beste garantie is voor de beoogde onafhankelijkheid.[12]
De vraag stelt zich of de wettelijke taken van de CRA[13] verenigbaar zijn met de vereiste van onafhankelijkheid ten aanzien van de patiënt en de andere arts(en) zoals bepaald door de euthanasiewet.
Wat betreft zijn relatie met de patiënt, organiseert en coördineert de CRA de continuïteit van de medische zorg en houdt hij de medische dossiers van de bewoners up-to-date[14].
Daarnaast gebeurt het dat de CRA optreedt als behandelende arts van één van de bewoners.[15]
Wat betreft zijn relatie met de behandelende arts(en), organiseert de CRA op geregelde tijdstippen overlegvergaderingen, coördineert hij het farmaceutisch zorgbeleid in overleg met de behandelende artsen, coördineert hij het infectiepreventiebeleid en informeert hij de huisartsen die in het woonzorgcentrum werkzaam zijn over het beleid met betrekking tot het rationeel voorschrijven van medicatie, enz.[16]
Vanwege deze wettelijke taken die de CRA vervult, met name zijn zorgtaken, zijn coördinerende en adviserende functie en de regelmatige contacten die plaatsvinden met de patiënt en de behandelende artsen, kan de vereiste van onafhankelijkheid onvoldoende worden gewaarborgd.
In die zin is het deontologisch afgeraden dat de CRA van een woonzorgcentrum optreedt als eerste of tweede geraadpleegde arts in de context van een euthanasieprocedure van een bewoner.
[1] Wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie
[2] Ibid.
[3] art. 3, §2, 3°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie
[4] art. 3, §3, 1°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie
[5] art. 3, §2, 3°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie
[6] art. 33/1, §1, lid 1, Besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2019 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers
[7] cf. art. 8, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.
[8] art. 3, §3, 1°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie
[9] Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, Tiende verslag aan de wetgevende kamers (jaren 2020-2021), p. 22, https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/10_euthanasie-verslag_2020-2021-nl_0.pdf.
[10] cf. art. 8, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.
[11] Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, Tiende verslag aan de wetgevende kamers (jaren 2020-2021), p. 24-25, https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/10_euthanasie-verslag_2020-2021-nl_0.pdf.
[12] cf. advies van de nationale raad van 22 maart 2003, “Advies betreffende palliatieve zorg, euthanasie, en andere medische beslissingen omtrent het levenseinde”, https://ordomedic.be/nl/adviezen/deontologie/consent-fully-informed/advies-betreffende-palliatieve-zorg-euthanasie-en-andere-medische-beslissingen-omtrent-het-levenseinde.
[13] Zoals bepaald door het besluit van 28 juni 2019 van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers; en het koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels.
[14] Deze wettelijke taak is van toepassing voor het Vlaamse Gewest, zie Hoofdstuk 7, bijlage 11, hoofdstuk 3, afdeling 3, onderafdeling 1, artikel 33/1, §4, besluit van 28 juni 2019 van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers.
[15] Dit is uitzonderlijk maar niet verboden omwille van het recht op de vrije artsenkeuze, zie advies van de nationale raad van 8 december 2012, “Mag de coördinerende en raadgevende arts (CRA) van een rust- en verzorgingstehuis de behandelende arts van de bewoners zijn”, https://ordomedic.be/nl/adviezen/deontologie/keuze-vrije-artsen/mag-de-co%C3%B6rdinerende-en-raadgevende-arts-cra-van-een-rust-en-verzorgingstehuis-de-behandelende-arts-van-de-bewoners-zijn.
[16] Hoofdstuk 7, bijlage 11, hoofdstuk 3, afdeling 3, onderafdeling 1, artikel 33/1, §4, besluit van 28 juni 2019 van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers; koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels.
De medische ondersteuning voor minderjarigen met genderdysforie.
De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de medische begeleiding van een minderjarige patiënt met genderdysforie.
De onderstaande aanbevelingen zijn bedoeld om collega's te wijzen op enkele deontologische aspecten waarmee rekening gehouden moet worden.
1. De behandeling van genderdysforie bij een minderjarige patiënt is een uitdaging, niet in het minst vanwege de onzekerheid over de langetermijneffecten van de gemaakte therapeutische keuzes. Zowel het instellen van een onaangepaste behandeling als het uitstellen van een geschikte behandeling kunnen schadelijk zijn voor de lichamelijke en psychische gezondheid van de patiënt.
Gezien het veranderende patiëntenprofiel en het toenemend aantal aanvragen is er binnen de medische wereld eensgezindheid om meer wetenschappelijk onderzoek uit te voeren dat zich toespitst op de psycho-sociale en de medische zorg voor jonge transgenders en dit om de beste zorgstandaarden te kunnen bepalen.
Dit wetenschappelijk onderzoek moet klaarheid scheppen in de actueel sterk uiteenlopende meningen over de oorzaken en de behandeling van genderdysforie.[1] Ook patiëntervaringen moeten hierin meegenomen worden.
2. Intussen is het de verantwoordelijkheid van de zorgteams om zo goed mogelijk en op een professionele wijze te reageren op hulpvragen van patiënten en hun familie, met respect voor de medische ethiek en deontologie.
Dit kan alleen bereikt worden door een ervaren multidisciplinair team dat overleg pleegt. De allesomvattende, langdurige behandeling van een minderjarige patiënt, zowel op mentaal als fysiek gebied, vergt immers een breed scala aan specifieke vaardigheden, met name op het gebied van kindergeneeskunde, psychologie, endocrinologie, kinderpsychiatrie, enz. Overleg bevordert een genuanceerde en zorgvuldige klinische benadering, wat essentieel is gezien de complexiteit van genderdysforie bij minderjarigen. Kritische reflectie moet aangemoedigd worden, waarbij in het bijzonder rekening gehouden wordt met de evoluerende aard van de aanbevelingen voor goede praktijkvoering uitgaande de wetenschappelijke verenigingen.
3. De sociale context en de invloed daarvan op het welzijn van de jongere en de uiting van zijn dysforie moeten terdege ingeschat worden.
De familiale omgeving van de jonge patiënt heeft een grote invloed op zijn ontwikkeling en welzijn. De specifieke behoeften van ouders of naaste familieleden, die geconfronteerd worden met een emotioneel moeilijke en beangstigende situatie, mogen niet over het hoofd gezien worden. Hun welzijn draagt rechtstreeks bij aan dat van de minderjarige.
4. De informatie dient aan de patiënt en aan zijn ouders geleidelijk tactvol worden gegeven, herhaald, volledig en transparant. De bijwerkingen en risico's die medicamenteuze behandelingen kunnen hebben op de actuele en toekomstige gezondheid van de patiënt en de onomkeerbare gevolgen ervan moeten aan bod komen. Schriftelijke informatie als aanvulling op mondelinge informatie is wenselijk.
De nationale raad is van mening dat het verkrijgen van de vrije en geïnformeerde toestemming van de minderjarige patiënt een cruciale stap is bij elke medische behandeling ingegeven door een discrepantie tussen het lichaam en de genderidentiteit.
Het beoordelen van het begripsvermogen van de minderjarige patiënt en “het in staat zijn tot een redelijke beoordeling van zijn belangen” bij dit soort behandeling vereist een zorgvuldige aanpak. Het veronderstelt dat de minderjarige in staat is om een afweging te maken tussen de verwachte voordelen en de mogelijke risico’s maar ook om onderscheid te maken tussen gender en seksuele geaardheid. Er dient rekening gehouden te worden met de fysieke, psychologische en cognitieve ontwikkeling (het begripsvermogen) van de jongere in volle groei, inclusief de ingrijpende veranderingen die dit kan veroorzaken in zijn psyche.
5. De behandeling moet geleidelijk aan plaatsvinden, met voldoende tijd voor reflectie, zodat nagegaan kan worden of de minderjarige volhardt in zijn zorgverzoek. Dit vergt luisterbereidheid en tijd, om zowel de patiënt en zijn ouders als het zorgteam toe te laten om de beste keuze te kunnen maken.
De psychologische begeleiding is continu en omhelst ook nazorg.
Indien de jongere andere gezondheidsproblemen heeft, wordt onderzocht wat de impact ervan is op de door hem geuite genderdysforie. Zo nodig worden ze behandeld of gestabiliseerd vóór elke fysieke ingreep met het oog op transitie.
Elke fase van de zorg wordt besproken met de patiënt en beide ouders als ze samen het ouderlijk gezag uitoefenen, of de wettelijke vertegenwoordigers van de patiënt, en met het hele zorgteam.
Indien de minderjarige, oordeelsbekwame patiënt zijn bezorgdheid uit over de reactie van zijn ouders, dient het zorgteam hem zijn expertise, hulp bij de dialoog en ondersteuning te bieden om hem te helpen zijn angsten of vooroordelen over zijn ouders te overwinnen.
Betreffende niet-spoedeisende zorg met onomkeerbare gevolgen, beveelt de nationale raad aan de uitdrukkelijke toestemming van beide ouders van de minderjarige te vragen. Indien dit niet mogelijk blijkt en de zorgvraag blijft bestaan, moet het zorgteam de mening van externe deskundigen vragen over de geschiktheid van de voorgestelde behandeling voor de persoonlijke situatie van de patiënt. Deze deskundigen moeten hun advies verstrekken na rechtstreeks contact met de patiënt en niet op basis van dossiers en dienen in het bijzonder rekening te houden met het ontbreken van steun van de ouders.
6. Het gebruik van puberteitsremmers en geslachtsbevestigende hormonen vereist dat de identiteitsperceptie van de patiënt en zijn specifieke behoeften voldoende onderzocht zijn en dat rekening gehouden is met de mogelijke evolutie ervan. Het stadium van puberale ontwikkeling bepaalt wanneer een dergelijke behandeling overwogen kan worden.
7. Alle informatie met betrekking tot de beslissing moet opgenomen worden in het medisch dossier.
[1] Gender dysphoria describes a state of distress or discomfort that may be experienced because a person’s gender identity differs from that which is physically and/or socially attributed to their sex assigned at birth, Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, version 8, World Professional Association for Transgender Health (WPATH) (https://www.wpath.org/ - geraadpleegd op 17 oktober 2023).
Seksueel overdraagbare infecties en de behandeling van de partner.
In zijn vergadering van 9 december 2023 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen het probleem betreffende de overhandiging aan een patiënt met een seksueel overdraagbare infectie (SOI) van een geneesmiddelenvoorschrift voor de partner zonder dat de voorschrijvende arts rechtstreeks contact had met deze laatste.
Seksueel overdraagbare infecties (SOI’s) worden veroorzaakt door bacteriën, virussen en parasieten die vooral via seksuele contacten zonder condoom (vaginaal, anaal en oraal) worden overgedragen.
Sommige SOI’s kunnen ook worden overgedragen door huidcontact tijdens seksuele strelingen, van moeder op kind tijdens de zwangerschap en de bevalling, via het bloed (gebruik van intraveneuze drugs, greffe en transplantaties).
SOI’s kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor de gezondheid (onvruchtbaarheid, baarmoederhalskanker, enz.)[1]
Frequent gediagnosticeerde SOI’s zijn onder meer gonorroe, chlamydia, syfilis, HIV en hepatitis B en C.[2]
De nationale raad is niet bevoegd om aanbevelingen van goede wetenschappelijke praktijkvoering in verband met de aanpak van SOI’s te bepalen.
Wel meent de nationale raad dat de behandeling van de partner(s) van de patiënt(e) die tijdens een consultatie onderzocht werd voor een SOI een deontologisch relevante kwestie is.
Nationale en internationale aanbevelingen raden een versnelde partnertherapie (Expedited Partner Therapy – EPT) aan.[3]
Anoniem voorschrijven voor de partner(s) is niet toegestaan in België[4] en is niet mogelijk zonder het rijksregisternummer als onderdeel van een elektronisch voorschrift.
Bovendien kan de arts als hij de partner niet in behandeling heeft, niet oordelen welke bijwerkingen eventueel kunnen optreden indien hij blindelings een voorschrift zou opmaken.
De nationale raad beveelt aan dat de arts de patiënt(e) die op consultatie komt voor een SOI bewust maakt van het belang van de behandeling van zijn/haar partner(s) door erop aan te dringen dat deze onmiddellijk een arts van zijn/haar/hun keuze raadpleegt/raadplegen (huisarts, SOI-centrum in het ziekenhuis, enz.).
Indien de patiënt(e) het moeilijk vindt om deze informatie zelf te verstrekken, wijst de arts hem/haar op de mogelijkheid om de partner(s) anoniem te waarschuwen, per sms of e-mail, via verwijzingssites zoals https://depistage.be/sms/ of https://www.partneralert.be.
[1]https://www.sciensano.be/nl/gezondheidsonderwerpen/seksueel-overdraagbare-infectie-soi#wat-is-een-soa-.
[2] Rapport 321A van het KCE - 2019, Aanpak van seksueel overdraagbare infecties door de eerste lijn - ontwikkeling van een interactieve consultatietool (https://www.soa.kce.be/nl/) en rapport 371AS van het KCE – 2023, Diagnose en aanpak van gonorroe en syfilis.
[3] Recommandations de la Haute Autorité de Santé (HAS) – France, La notification au(x) partenaire(s), 2 februari 2023.
Rapport 310A van het KCE - 2019, Diagnose en behandeling van gonorroe en syfilis.
[4] Art. 2 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 houdende vaststelling van de modaliteiten inzake het voorschrift voor menselijk gebruik.
08/12/2023
ULB - Les dynamiques des Violences Interpersonnelles, module thématique 3 "Maltraitances des enfants et enfants exposés
Le Département de Médecine Générale ULB propose un certificat Université et Haute école sur les dynamiques des Violences Interpersonnelles – outils pour une approche intégrée. Ce certificat pluridisciplinaire est à destination des professionnel.les de la santé, du social, du juridique, de l'enseignement, de la communication et de l'entreprise.
Les inscriptions sont ouvertes jusqu'au 05/01/2024 pour le module thématique 3 : "Maltraitances des enfants et enfants exposés" qui débute à la mi-janvier 2024.
Dit advies vervangt de adviezen a167013 en a167039.