Langer dan verwacht
Als je een patiënt verzorgt dan ga je in feite een contract aan met wederzijdse rechten en plichten. Uiteraard is dat impliciet.
Een Klinisch Bioloog ziet de patiënt niet en de radioloog ziet de patiënt maar even maar ook voor hen gaat het om een contact met de patiënt.
Voor patiënt en zorgverlener gelden talrijke wettelijke bepalingen te respecteren. Voor de arts zijn er bijkomende deontologische bepalingen.
Zowel in de wet als in de deontologie is er voor de zorgverleners en dus ook voor de artsen naast het moment van de zorg zelf een verplichting om de opvolging van die zorg te verzekeren.
Dat is de zorgcontinuïteit.
Die zorgcontinuïteit is dus een onderdeel van het contract dat je als arts aangaat met de patiënt.
De zorg stopt dus niet als de patiënt de deur uit is.
Als de patiënt na het toedienen van zorg met een medisch probleem zit dan moet die weten waar naar toe te gaan.
Dit betekent dat iedere arts verplicht is om een opvolgplan te hebben voor elke zorgverlening. Een plan B dat in werking kan treden als daar nood aan is.
Het plan B is het plan dat in werking treedt als een patiënt na het toedienen van zorg geconfronteerd wordt met een probleem waarvan die patiënt denkt dat het gerelateerd is aan de toegediende zorg.
Dat plan moet je systematisch aan iedere patiënt meedelen en het moet ook beschikbaar zijn op het ogenblik dat de patiënt voor nazorg, het optreden van verwikkelingen en dergelijke een beroep op je wil doen maar je niet beschikbaar bent.
Hoe kan je dat concreet realiseren?
Het is niet alleen wettelijk en deontologisch verplicht maar ook logisch dat als je afwezig bent je doorverwijst naar een andere arts met voldoende vak specifieke competenties om je te vervangen.
Je moet dat dan ook structureel afspreken met de arts en of instelling waarnaar je gaat verwijzen.
Het gaat dus weerom om een contract tussen twee partijen. Dit moet dan ook op een of andere manier in een geschreven overeenkomst gegoten worden. Dit kan bijvoorbeeld door de deelname van de arts aan een wachtsysteem waarvan de regels neergeschreven zijn of door een afspraak tussen artsen of met een instelling, enz.
Is het vermelden op je antwoordapparaat van: “ Ga naar de dichtstbijzijnde spoedgevallen dienst voor je acute problemen” voldoende? Dat is toch maar wat magertjes als plan B.
Enerzijds is het belangrijk dat je op de een of andere manier indien mogelijk zorgt dat de arts naar waar je verwijst toegang heeft tot je medisch dossier en dat het dossier voldoende en duidelijke informatie bevat. Is dat niet mogelijk dan zorg je ervoor dat patiënt beschikt over een brief met voldoende gegevens die het mogelijk maken dat de vervangende arts in de nazorg weet wat is voorafgegaan.
Er is ook een interne medische continuïteit. Artsen die samen in een praktijk werken al dan niet in een associatie maken best afspraken hoe ze van elkaar patiënten opvangen. Als patiënt een therapie a krijgt en de volgende dag ene therapie b omdat de initieel behandelende arts afwezig is en dag drie therapie c, omdat de weekendwacht optreedt dan zijn die therapieën best in lijn. Je gaat bijvoorbeeld niet op drie dagen drie verschillende antibiotica geven. Ook hier is het medisch dossier goed ingevuld en bijgehouden een goed communicatiemiddel. Toch moet er meer zijn. Alle artsen maken best interne richtlijnen welke therapie voor welke aandoening volgens de laatste stand van de wetenschap door hen allen op een uniforme wijze zal gegeven worden.
Zo zie je maar da de medische continuïteit waartoe we verplicht zijn complexer is dan we op het eerste gezicht verwachten.
Hierbij structureel stil staan, kan veel problemen vorkomen.