Over de werking van de provinciale raad - deel II : de adviescommissie
Als ik een uitdaging wil, ga ik wel samenwerken.
Een samenwerkingscontract tussen zelfstandige artsen is een onderlinge overeenkomst tussen deze artsen. U bent als arts helemaal vrij om zelf overeenkomsten af te sluiten met daarin om het even wat u zelf wil. Het staat u met andere woorden helemaal vrij uw eigen stommiteiten te begaan, toch zolang u daarmee de eer en de waardigheid van het beroep niet in het gedrang brengt. Alleen is het wel zo dat weinig een samenwerking zo grondig kan verstoren als een scheef getrokken of slecht gemaakt samenwerkingscontract. Naar het schijnt wordt het nog moeilijker als er intern amoureuze relaties ontstaan, maar daarmee komt niemand tot bij de Orde, dus daar hebben wij helaas geen ervaring mee.
Samenwerken moet plezant zijn. Zoals een huwelijk, maar dan eentje waarbij polygamie niet verboden is en waarbij er dus ook extra partners kunnen bijkomen of afvloeien. Als je er de voordelen niet van inziet, of als je op voorhand al aanvoelt dat er niets plezant aan zal zijn, sluit je beter geen samenwerkingscontract af of hou je het zo beperkt mogelijk. Hou er dan wel rekening mee dat dit een concurrentiestrijd in de hand werkt en vaak ook problemen veroorzaakt met verdelingen van bv. de wachtdienst en - in toenemend belang- ook met de verdeling van het GMD.
Samenwerken komt eigenlijk altijd neer op eerlijk verdelen van de inspanningen, eerlijk verdelen van de inkomsten. Hoewel die term ‘eerlijk’ in de praktijk nogal eens voor interpretatie vatbaar blijkt en er ook intergenerationeel verschillen in interpretatie bestaan. Wees vooral alert op subtiele signalen waaraan je op voorhand al kan aanvoelen dat er problemen kunnen ontstaan. Als een contract niet nagelezen mag worden door externen, er geen openheid is over bestaande structuren en geldstromen, meerdere associatieleden de handdoek in de ring hebben gegooid de laatste jaren, directieleden of zijdelings betrokkenen langs hun neus weg aanraden om het contract te laten nalezen door familie, juristen, Orde, medische raad,… Wees in zulke gevallen altijd voorzichtig en laat het voorstel zeer zeker nalezen. Hieronder leest u meer over wat de ‘Adviescommissie administratieve zaken” van de Orde in dit geval voor u kan betekenen.
De adviescommissie administratieve zaken.
Waar de arts vroeger elk contract of samenwerkingsovereenkomst (tussen artsen maar ook tussen artsen en niet-artsen : ziekenhuizen, zorginstellingen, verzekeringsmaatschappijen) voorafgaand diende voor te leggen aan de Orde der artsen, is dit heden niet meer het geval omdat de provinciale raden door enkele recente wetswijzigingen niet langer bevoegd zijn om juridisch of fiscaal advies te geven en zich strikt moeten beperken tot het deontologische.
Dit neemt niet weg dat de deontologie (zoals beschreven in de Code van medische deontologie), in welke samenwerkingsovereenkomst dan ook, door artsen dient gerespecteerd te worden. We verwijzen hier in het bijzonder naar artikel 11 uit de Code van medische deontologie: “De collegialiteit is een voorname deontologische plicht. De arts dient zijn collega's te steunen, bij te staan en te vervangen indien nodig. Het collegialiteitsbeginsel houdt in dat een arts zich respectvol gedraagt ten aanzien van collega's.”
Collega’s hebben vaak vragen omtrent contracten en of deze deontologisch wel correct zijn. Om dit euvel op te vangen werd de “adviescommissie administratieve zaken” in het leven geroepen (= de vroegere contractencommissie). Artsen kunnen hier vrijblijvend deontologisch advies vragen.
De commissie komt maandelijks samen en geeft deontologisch advies over vennootschapsstatuten, samenwerkingsovereenkomsten, huishoudelijke reglementen, andere contracten die haar worden voorgelegd. Complexere zaken legt de commissie op haar beurt voor aan de raad van de Orde waarin de artsen in hun meest brede vorm (jong/oud, man/vrouw, huisarts/specialist, solo of in groep werkend) vertegenwoordigd zijn. De provinciale raad van de Orde levert een niet-bindend advies.
Het niet-volgen van dit advies betekent dus niet onmiddellijk dat de arts een deontologische fout begaat, maar indien toch een samenwerking wordt aangegaan of een contract met deontologisch twijfelachtige bepalingen wordt afgesloten en als er nadien problemen ontstaan door de toepassing van dit contract, kan de Orde der artsen wel disciplinair oordelen.
Met andere woorden: u bent niet verplicht om contracten voor te leggen en ook niet om het advies van de Orde te volgen. Artsen die overeenkomsten afsluiten die strijdig zijn met de thans geldende deontologie zijn hiervoor wel verantwoordelijk.
Het is vooral belangrijk om aandachtig te zijn omtrent alles wat te maken heeft met de permanentieverplichting (bv. ziekte of zwangerschap van een collega, achteraf wachten inhalen of niet…). Andere grote valkuilen zijn financiële verdelingen (‘inkoop’sommen) of verdelingen van GMD-financiering of andere forfaits bij verlaten van de praktijk. Ook daarin bent u gehouden aan collegialiteit waarbij de arts bij geschillen geacht wordt respectvol te streven naar een consensusoplossing.
Bij twijfel over de deontologische correctheid is het dus meer dan raadzaam het advies in te winnen van de adviescommissie administratieve zaken die graag haar licht op de zaak zal werpen en advies zal formuleren.
Ten slotte kan een arts ook met een deontologische vraag over zijn eigen praktijk zitten, die geen verband heeft met een contract of een overeenkomst. Ook voor dergelijke vragen kan het advies van de provinciale raad ingewonnen worden. De raad zal vaak een grondige studie van alle aspecten laten verrichten door de adviescommissie, die zelfs de collega kan uitnodigen om alles in detail te bespreken.
Enkele voorbeelden ter illustratie :
Casus 1.
Een arts-specialist met een heel grote ervaring in een kleine niche van zijn vakgebied, vraagt aan de provinciale raad deontologisch advies betreffende het maken van filmopnames van zijn expertise en klinische ervaring voor didactische doeleinden en ook wat de regels zijn over het honorarium hiervoor.
Voor de raad waren er heel wat onduidelijkheden in deze schriftelijke aanvraag, zodat aan de adviescommissie opgedragen werd om de betrokken collega uit te nodigen om de vraag te verhelderen. Het was niet onmiddellijk duidelijk of er patiënten zouden worden gefilmd en hoe er in voorkomend geval zou omgegaan worden met de geïnformeerde toestemming, de privacy en de GDPR. De PR stelde zich ook vragen over de verspreiding van het beeldmateriaal, eventuele commercialisering en de vergoeding voor de opnames.
De collega werd bijgevolg uitgenodigd voor een gesprek. Er werd heel duidelijk gecommuniceerd dat dit gesprek alleen informatief was en dat het zeker geen ‘betichting’ betrof. Het ‘moeten verschijnen voor de Orde’ klinkt inderdaad nog steeds beangstigend.
Uit het gesprek bleek dat de collega binnenkort op pensioen gaat en zijn ervaring wilde delen met jongere artsen werkzaam op hetzelfde gebied. Er worden geen patiënten gefilmd of herkenbaar vernoemd. Het betreft dus eigenlijk een soort lessenpakket te vergelijken met een cursustekst. De opnames zullen alleen in een beschermde professionele omgeving verspreid worden, niet via YouTube of Tiktok. In deze omstandigheden oordeelde de PR dat er geen deontologische bezwaren zijn (collegialiteit, kwaliteit van de zorg, beroepsgeheim, collusie, patiëntenrechten).
De vraag over de honoraria voor een dergelijke niet-medische activiteit valt niet onder de bevoegdheid van de Orde der artsen. Dit zijn eigenlijk auteursrechten waarover een overeenkomst gesloten moet worden met het bedrijf dat de opnames maakt. De adviescommissie heeft wel aan de arts op informele wijze de raad gegeven om deze overeenkomst schriftelijk en voorafgaandelijk af te sluiten.
Casus 2.
Een jonge arts-specialist is na haar erkenning gaan samenwerken in de praktijk van een gevestigde oudere collega. Er werd een samenwerkingsovereenkomst opgesteld, maar hoewel dit in die periode nog vereist was, werd de overeenkomst niet door de contractencommissie van de PR nagekeken of geviseerd.
Enkele jaren later besliste de arts om de samenwerking stop te zetten en een eigen praktijk op te starten, in een andere gemeente een tiental km verwijderd van de eerste praktijk. Zij stelt aan de PR vragen over het beheer van de patiëntengegevens. Een arts is wettelijk verplicht de patiëntendossiers 30 jaar te bewaren. In een ziekenhuis wordt dit op eenvoudige wijze geregeld omdat het ziekenhuis en de hoofdarts de verantwoordelijkheid dragen voor het bewaren van de dossiers. In een associatie van twee artsen is dat bij een eerste aanblik minder duidelijk. Sommige patiënten werden door beide artsen gezien, andere slechts door een van beide. Sommige patiënten zullen gezien de afstand opgevolgd worden in de bestaande praktijk, andere zullen de vertrouwensrelatie met de vertrekkende arts belangrijker vinden en naar de nieuwe praktijk komen. Softwareprogramma’s laten toe om kopieën van de patiëntendossiers te exporteren maar de hoofddatabank blijft behouden.
De adviescommissie heeft als eerste stap de samenwerkingsovereenkomst bestudeerd en er waren geen bepalingen over wat er met de patiëntendossiers moet gebeuren bij het beëindigen van de samenwerking. Dit laat toe om een algemeen advies te geven.
De commissie kan alleen advies geven over de deontologische aspecten, niet over juridische of financiële zaken. De belangen van de patiënt mogen op geen enkele manier geschaad worden. Op deontologisch gebied moeten er garanties geboden worden op het vlak van de vrije artsenkeuze, de onafhankelijkheid van de arts, de bescherming van het beroepsgeheim en de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid van de artsen, hun vervangers en personeel. Bij beëindiging van de samenwerking dienen de nodige voorzieningen getroffen te worden voor de naleving van deze principes en voor de continuïteit van zorg.
Bij beëindiging van de samenwerking heeft de vertrekkende arts recht op een volledige kopie van alle medische dossiers in de praktijk. De patiënten moeten ingelicht worden over het beëindigen van de samenwerking, bijvoorbeeld via de website en door een bericht in de wachtkamer. Een patiënt moet de mogelijkheid hebben zich schriftelijk te verzetten tegen het feit dat een kopie van zijn medisch dossier aan een bepaalde arts wordt meegedeeld.
Vroeger werd ook vaak een niet-concurrentiebeding opgenomen in samenwerkingsovereenkomsten, bijvoorbeeld een verbod om zich in dezelfde gemeente te vestigen. In de huidige leidraad ‘Contracten en Vennootschappen’ van de nationale raad (2018) wordt vermeld dat een dergelijk beding gematigd moet zijn, d.w.z. beperkt in tijd, ruimte en inzake het voorwerp (verboden activiteit). De adviescommissie zal zich echter niet uitspreken over een concreet aantal jaren of kilometers: dit is een juridische kwestie.
Dr. Jan Grauls – prof. dr. Frank Van Calenbergh – dr. Andre Van Steen – dr. Lieselot Brepoels